De toespraak van Samuel
Samuel stelt de nieuwe koning voor
1 Samuel zei tegen het volk van Israël: ‘Ik heb naar jullie geluisterd en ik heb gedaan wat jullie vroegen. Ik heb jullie een koning gegeven. 2 Kijk, dit is de koning die vanaf dit moment jullie leider zal zijn.
Ik ben al mijn hele leven jullie leider geweest. Maar nu ben ik oud geworden, en mijn haar is grijs. Mijn eigen zonen zouden oud genoeg geweest zijn om mijn taak over te nemen.’
Samuel heeft nooit iets verkeerds gedaan
3 Daarna zei Samuel: ‘Nu wil ik jullie iets vragen. Geef mij antwoord, zodat de Heer en de koning het kunnen horen. Heb ik ooit een stier of een ezel van jullie gestolen? Heb ik ooit misbruik van jullie gemaakt? Of heb ik ooit iemand van jullie mishandeld? Heb ik me ooit laten omkopen om een oneerlijke beslissing te nemen? Als ik ooit zoiets gedaan heb, dan zal ik het allemaal goedmaken.’
4 Maar het volk zei: ‘U hebt nooit misbruik van ons gemaakt. En u hebt ons nooit mishandeld of iets van ons gestolen.’ 5 En Samuel zei: ‘Nu weten de Heer en de koning wat jullie vandaag gezegd hebben. Jullie hebben gezegd dat ik niets verkeerds gedaan heb.’ En het volk zei: ‘Dat is waar!’
De bevrijding uit Egypte
6-7 Toen zei Samuel tegen alle mensen dat ze moesten gaan staan. Hij zei: ‘De Heer is jullie rechter. Luister naar alle goede dingen die hij gedaan heeft voor jullie en jullie voorouders. Hij heeft Mozes en Aäron uitgekozen om zijn volk te leiden. Zo heeft de Heer jullie voorouders uit Egypte bevrijd.
8 Want jullie voorouders hadden de Heer om hulp gevraagd. Dat was lang nadat Jakob naar Egypte gekomen was. Toen heeft de Heer Mozes en Aäron gestuurd. Zij hebben jullie voorouders uit Egypte bevrijd. En ze hebben hen in dit land laten wonen.
De vijanden van Israël
9 Maar jullie voorouders dachten niet meer aan de Heer, hun God. Daarom zorgde de Heer ervoor dat Sisera de macht over hen kreeg. Sisera was de leider van het leger van Hasor. Later kregen ook de Filistijnen en de koning van Moab de macht over Israël. Zij voerden oorlog tegen Israël.
10 Toen vroegen jullie voorouders de Heer om hulp. Ze zeiden tegen hem: ‘Heer, wij hebben verkeerde dingen gedaan. Want we hebben geen rekening meer gehouden met u. We vereerden de afgoden Baäl en Astarte. Heer, red ons van onze vijanden. Dan zullen wij trouw zijn aan u.’
11 Toen stuurde de Heer Jerubbaäl, Bedan, Jefta en ook mij. Hij bevrijdde jullie van al je vijanden, en jullie konden in vrede wonen. 12 Maar toen zagen jullie dat koning Nachas van de Ammonieten met een leger naar jullie toe kwam. En jullie zeiden dat jullie zelf ook een koning wilden. Maar de Heer, jullie God, was toch jullie koning?
13 Kijk, Saul is de koning die jullie gekozen hebben. Jullie hebben om een koning gevraagd. En de Heer heeft Saul als koning aan jullie gegeven.
Israël moet trouw blijven aan de Heer
14 Jullie moeten altijd eerbied hebben voor de Heer. Jullie en jullie koning moeten de Heer trouw blijven. Jullie moeten de Heer blijven dienen en naar hem blijven luisteren. Jullie moeten ook blijven doen wat hij zegt. 15 Want stel je voor dat jullie niet naar de Heer luisteren. En stel je voor dat jullie niet doen wat hij zegt. Dan zal hij jullie streng straffen. Net zoals hij jullie voorouders gestraft heeft.
16 Blijf nu staan en kijk naar het wonder dat de Heer zal doen. 17 In deze tijd van het jaar valt er bijna geen regen. Maar ik ga de Heer vragen of hij onweer en regen wil sturen. Als jullie dat zien, zullen jullie begrijpen dat het verkeerd was om te vragen om een koning.’
Israël krijgt een teken
18 Toen bad Samuel tot de Heer. En de Heer stuurde op die dag onweer en regen. Het hele volk werd bang voor de Heer en voor Samuel.
19 Toen zei het volk tegen Samuel: ‘Bid voor ons tot de Heer, uw God. Bid dat wij niet hoeven te sterven. Want wij hebben al zo veel verkeerd gedaan. En nu hebben we ook nog om een koning gevraagd.’
Israël hoeft niet bang te zijn
20 Samuel zei tegen het volk: ‘Jullie hebben wel verkeerde dingen gedaan, maar jullie hoeven niet bang te zijn. Als je maar trouw blijft aan de Heer. En als je hem maar dient met je hele hart. 21 Je mag geen afgoden gaan vereren. Want afgoden zijn niets waard. Ze doen niets voor je, en ze kunnen je niet bevrijden. 22 De Heer heeft besloten om van jullie zijn volk te maken. Daarom zal hij jullie niet alleen laten. Dan weet iedereen hoe machtig hij is.’
Iedereen moet trouw zijn aan de Heer
23 Samuel zei verder: ‘Ook ik mag geen verkeerde dingen doen. En ik moet altijd blijven bidden voor jullie. Ik moet jullie blijven leren wat goed is.
24 Je moet eerbied hebben voor de Heer. Je moet eerlijk zijn tegen hem. En je moet hem trouw blijven en niet twijfelen. Want hij heeft bijzondere dingen voor jullie gedaan. 25 Maar als jullie verkeerde dingen blijven doen, worden jullie samen met je koning vernietigd.’