Drie mannen gered uit het vuur
Een gouden beeld
1 Op een dag liet koning Nebukadnessar een gouden beeld maken. Het werd 30 meter hoog en 3 meter breed. Hij liet het beeld neerzetten in de Dura-vlakte in de provincie Babel. 2 De koning nodigde de belangrijkste bestuurders van zijn rijk uit. Dat waren de bestuurders van de provincies en de steden, de ministers, de rechters en de leiders van de belastingdienst en het leger. Hij wilde dat ze erbij waren als het gouden beeld officieel in gebruik genomen werd. 3 Alle mensen die hij uitgenodigd had, kwamen naar de Dura-vlakte. Ze gingen voor het beeld staan dat de koning had laten maken.
4 Toen riep een dienaar van de koning: ‘Dit zegt de koning! Luister allemaal. Waar jullie ook vandaan komen, welke taal jullie ook spreken: luister goed! 5 Straks horen jullie muziek van fluiten, harpen en andere instrumenten. Dan moeten jullie knielen en heel diep buigen voor dit gouden beeld. 6 Wie dat niet doet, wordt onmiddellijk in een grote brandende oven gegooid.’
7 Daarna klonk de muziek. En alle mensen knielden en maakten een diepe buiging voor het gouden beeld.
Drie mannen buigen niet voor het beeld
8 Maar Sadrach, Mesach en Abednego deden niet wat de koning gezegd had. Daarom gingen er een paar Babyloniërs naar de koning toe om te zeggen dat niet iedereen hem gehoorzaamde. 9 ‘Koning, wij wensen u een lang leven toe,’ zeiden ze. 10 ‘U hebt toch duidelijk dit bevel gegeven: ‘Als iemand muziek hoort van fluiten, harpen en andere instrumenten, dan moet hij knielen en buigen voor het gouden beeld! 11 Wie dat niet doet, moet onmiddellijk in de brandende oven gegooid worden.’
12 Maar er zijn drie mannen uit Juda die niet doen wat u gezegd hebt! Het zijn Sadrach, Mesach en Abednego, uw eigen bestuurders in de provincie Babel. Die mannen dienen uw goden niet. En ze buigen ook niet voor uw gouden beeld.’
De mannen krijgen nog één kans
13 De koning werd heel kwaad. Hij liet de drie mannen onmiddellijk halen. Toen ze voor hem stonden, 14 riep hij: ‘Is het waar dat jullie mijn goden niet willen dienen? En dat jullie niet knielen voor mijn gouden beeld? 15 Luister, ik geef jullie nog één kans. Straks horen jullie weer muziek van fluiten, harpen en andere instrumenten. Dan moeten jullie knielen en buigen voor het gouden beeld. Maar als jullie dat niet doen, dan laat ik jullie onmiddellijk in de brandende oven gooien. Welke god kan jullie dan nog redden?’
16 De drie mannen zeiden tegen de koning: ‘Voor ons is dat wel duidelijk. 17 De God die wij dienen, kan ons redden uit uw macht. 18 Maar zelfs als hij ons niet redt, dan nog zullen wij uw goden niet dienen. En we zullen ook niet buigen voor uw gouden beeld.’
De mannen worden in de oven gegooid
19-21 De koning werd nog kwader. Hij keek woedend naar de drie mannen en riep: ‘Steek de grote oven aan, en maak het vuur zeven keer zo heet als anders. Bind deze mannen vast met een touw en gooi ze in het vuur.’
Een paar sterke soldaten deden wat de koning gezegd had. De drie mannen werden met hun kleren aan in de oven gegooid. 22-23 Het vuur was heel heet. De vlammen kwamen zo hoog dat de soldaten verbrandden toen ze de mannen in de oven duwden.
De koning ziet vier mannen in de oven
24 Plotseling sprong de koning op van schrik. Hij riep tegen zijn belangrijkste bestuurders: ‘Wij hebben toch drie mannen met touwen vastgebonden en in de oven laten gooien?’ En zij antwoordden: ‘Jazeker, koning.’
25 ‘Maar ik zie vier mannen, niet drie! En ze lopen vrij rond in het vuur,’ zei de koning. ‘Er is niets met hen aan de hand. De vierde lijkt wel een engel!’
26 De koning liep naar de deur van de oven. Hij riep: ‘Sadrach, Mesach, Abednego, dienaren van de allerhoogste God! Kom er snel uit!’
De drie mannen komen uit de oven
De mannen kwamen uit de vlammen tevoorschijn. 27 De belangrijkste bestuurders van het koninkrijk kwamen naar voren. Ze bekeken de mannen goed. Er was niets bijzonders aan hen te zien. Niets was verbrand, zelfs niet het haar op hun hoofd. En hun kleren waren nog heel. De mannen roken zelfs niet naar het vuur.
Iedereen moet eerbied hebben voor God
28 Toen zei de koning: ‘Ik dank de God van Sadrach, Mesach en Abednego! Zij hebben niet geluisterd naar mijn bevelen, maar ze vertrouwden op hun God. Ze wilden zelfs hun leven geven. Ze wilden beslist niet voor een andere god buigen. Daarom stuurde hun God een engel om hen te redden.
29 Ik zeg nu tegen alle volken op aarde: De God van Sadrach, Mesach en Abednego is de enige die mensen kan redden. Daarom moet iedereen met eerbied over hem spreken. Wie dat niet doet, laat ik in stukken hakken. En zijn huis zal helemaal afgebroken worden.’
30 Toen gaf de koning de drie mannen nog meer macht in de provincie Babel.
De tweede droom van de koning
Nebukadnessar heeft een droom gehad
31 Koning Nebukadnessar stuurde een brief naar alle volken op aarde. In de brief stond het volgende:
‘Ik hoop dat het goed met u gaat. 32 Ik wil u in deze brief vertellen wat ik meegemaakt heb. Er is namelijk een wonder gebeurd. Dat wonder heeft de allerhoogste God gedaan. 33 Met zijn wonderen laat hij zien dat hij groot en machtig is. Hij is koning voor altijd, en zijn rijk zal altijd bestaan.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap