Het volk heeft niet geluisterd
1-2 De profeet Jeremia kreeg een boodschap van de Heer voor het hele volk van Juda. Dat gebeurde toen Jojakim, de zoon van Josia, vier jaar koning van Juda was. In datzelfde jaar was Nebukadnessar koning van Babylonië geworden.
Jeremia zei: ‘Luister, inwoners van Juda en Jeruzalem! 3 God gaf mij 23 jaar geleden de opdracht om namens hem tegen jullie te spreken. Dat was toen Josia, de zoon van Amon, dertien jaar koning van Juda was. Vanaf dat moment heb ik steeds weer Gods woorden aan jullie doorgegeven, tot en met vandaag. Maar jullie hebben niet geluisterd.
Het volk is al heel lang ongehoorzaam
4 Nee, jullie hebben niet geluisterd. Ook al stuurde de Heer steeds opnieuw profeten om jullie te waarschuwen.
5 De profeten zeiden: ‘Houd op met jullie slechte gedrag! Stop met al die misdaden! Alleen dan blijven jullie voor altijd wonen in het land dat de Heer aan jullie en aan jullie voorouders gegeven heeft. 6 Vereer geen andere goden, kniel niet voor afgoden. Vereer geen beelden die jullie zelf gemaakt hebben. Want dan beledigen jullie de Heer, en dan zal hij jullie straffen.’
7 Maar jullie hebben niet naar de profeten geluisterd. Want jullie gingen toch beelden vereren die jullie zelf gemaakt hadden. Zo hebben jullie de Heer beledigd. En daarom zal het slecht met jullie aflopen.
Juda zal gestraft worden
8 Dit zegt de machtige Heer: ‘Inwoners van Juda, jullie hebben niet naar mij geluisterd. 9 Daarom ga ik jullie straffen. Ik stuur koning Nebukadnessar van Babylonië op jullie af. Hij is mijn dienaar. Hij komt met alle legers uit het verre noorden.
Die legers zullen Juda en de landen eromheen aanvallen, en alle inwoners doden. Ze zullen alles verwoesten en vernietigen. Het land zal voor altijd verwoest blijven. En het volk van Juda zal door iedereen bespot worden.
10 Dan zal het stil worden in Juda. Er zullen geen vrolijke stemmen meer klinken. Er wordt niet meer gezongen, en er wordt geen feest meer gevierd. Er zal geen maaltijd meer klaargemaakt worden, er zal geen lamp meer branden.
11 Ja, het land zal helemaal verwoest worden. En alle volken zullen slaven worden van de koning van Babylonië. Ze zullen hem zeventig jaar lang moeten dienen.
Daarna wordt Babylonië gestraft
12 Maar als die zeventig jaar voorbij zijn, dan straf ik de koning van Babylonië en zijn volk. Dan straf ik hen voor al hun misdaden, en dan verander ik hun land voor altijd in een woestijn. 13 Dan zal alles gebeuren wat ik over Babylonië gezegd heb. Want ik heb al gezegd hoe het met Babylonië gaat aflopen. Het staat in dit boek. Ja, alles wat Jeremia namens mij over alle volken gezegd heeft, staat in dit boek.
14 Ik zal de Babyloniërs straffen voor hun misdaden. Ik geef ze hun verdiende loon. Ze zullen zelf slaven worden van andere volken met machtige koningen.’’
Alle volken worden gestraft
Een beker wijn als teken van de straf
15-17 De Heer, de God van Israël, zei tegen mij: ‘Jeremia, pak deze beker met wijn van mij aan. En laat alle volken waar ik je naartoe stuur, uit deze beker drinken. Ze moeten dronken worden, zodat ze gek worden en omvallen.’
Ik pakte de beker aan van de Heer. En ik liet alle volken daaruit drinken.
Dit is de betekenis: De wijn, dat is Gods straf. En als de volken gestraft worden, zullen ze gek worden van angst.
Lijst van volken die gestraft worden
18 Dit zijn de volken die gestraft zullen worden:
De inwoners van Juda en Jeruzalem, met hun koningen en leiders. Het zal heel slecht met hen aflopen. Hun land zal volledig verwoest worden. Ze zullen door iedereen bespot worden. Hun naam zal alleen nog als scheldwoord gebruikt worden. (En zo is het later ook gegaan.)
19-20 De farao van Egypte, zijn dienaren en raadgevers, heel het volk van Egypte en alle vreemdelingen die daar wonen.
De koningen van het land Us.
De koningen van de Filistijnen, met hun steden Askelon, Gaza, Ekron, en wat er over is van de stad Asdod.
21 De Edomieten, Moabieten en Ammonieten.
22 Alle koningen van Tyrus en Sidon, en de koningen aan de overkant van de zee.
23 De inwoners van Dedan, Tema en Buz, en alle bewoners van de woestijn.
24 De koningen van Arabië en de koningen van de andere volken in de woestijn.
25 Alle koningen van Zimri, Elam en Medië.
26 Alle koningen van het noorden, dichtbij en ver weg, de één na de ander.
Ja, alle koningen en volken op aarde zullen gestraft worden. En de laatste die gestraft zal worden, is de koning van Babylonië.
De Heer laat geen enkel volk met rust
27 De Heer stuurde mij naar al die volken met deze boodschap: ‘Luister! De machtige Heer, de God van Israël, zegt: ‘Drink uit deze beker! Drink zo veel dat je dronken wordt en moet overgeven! Drink zo veel dat je omvalt en niet meer kunt opstaan!’
28 Denk niet dat je deze beker kunt weigeren. Want de machtige Heer dwingt alle volken om eruit te drinken. 29 Hij zegt tegen alle volken op aarde: ‘Denken jullie dat ik jullie niet zal straffen? Ik ga zelfs mijn eigen stad verwoesten. Dus jullie zal ik zeker straffen, jullie allemaal! Ik stuur een groot leger op jullie af.’’
De Heer straft alle slechte mensen
30 Toen moest ik deze woorden van de Heer spreken tegen de volken: ‘De Heer roept! Zijn machtige stem klinkt uit de hemel. Hij bedreigt alle volken op aarde met de woorden: ‘Ik ga jullie vernietigen!’ Hij lijkt op een leeuw die dreigend brult tegen de schapen.
31 Een groot leger trekt over de hele aarde. Dat leger is gestuurd door de Heer. Want de Heer zal rechtspreken over alle volken, hij geeft zijn oordeel over alle mensen. Alle slechte mensen zullen gedood worden.
32 De machtige Heer zegt: ‘De ramp komt! Eén voor één worden de volken getroffen. Het kwaad zal komen van de verste plaatsen op aarde. 33 Zo zal ik alle slechte mensen straffen. De hele aarde zal vol doden liggen. Niemand zal om ze huilen. Niemand zal ze begraven. Ze zullen op de grond blijven liggen als mest voor het land.’’
De Heer straft koningen en leiders
34 Ach, koningen en leiders op aarde, huil en jammer, schreeuw het uit! Het moment van jullie dood is gekomen. Er blijft niets van jullie over. Jullie lijken op kostbare kruiken die kapotvallen.
35 De koningen en leiders proberen te vluchten, maar ze worden gegrepen. 36 Hoor! De koningen schreeuwen en de leiders jammeren. Want de Heer vernietigt hun land. 37 Het land waar eerst vrede was, wordt vernietigd door oorlog. Want de Heer is woedend!
38 De Heer komt als een gevaarlijke leeuw, snel en onverwachts. Hij komt om landen te vernietigen, want hij is woedend!