De aanval op Jeruzalem
Sedekia vraagt om hulp
1 Sedekia, de zoon van Josia, was koning van Juda geworden. Nebukadnessar, de koning van Babylonië, had Sedekia koning gemaakt in plaats van Jechonja, de zoon van Jojakim. 2 In de tijd van Sedekia vertelde Jeremia steeds wat de Heer gezegd had. Maar Sedekia, zijn dienaren en het volk van Juda luisterden niet.
3-5 Na een aantal jaren kwam het leger van de Babyloniërs naar Jeruzalem. Ze omsingelden de stad. Maar ze gingen weg toen ze hoorden dat de farao van Egypte eraan kwam met zijn leger.
Toen stuurde koning Sedekia twee boodschappers naar de profeet Jeremia. In die tijd kon Jeremia nog vrij rondlopen, hij zat nog niet gevangen. De boodschappers waren Juchal, de zoon van Selemja, en de priester Sefanja, de zoon van Maäseja. Zij moesten tegen Jeremia zeggen: ‘Bid toch voor ons! Bid tot de Heer, onze God.’
De Heer geeft Sedekia antwoord
6 Toen gaf Jeremia de boodschappers een bericht voor de koning. Hij zei: ‘Dit zegt de Heer: 7 ‘Sedekia, jij vraagt mij wat er gaat gebeuren. En ik, de Heer, de God van Israël, zeg: Het leger van de farao, dat jullie zou helpen tegen de Babyloniërs, zal teruggaan naar Egypte. 8 De Babyloniërs zullen dan opnieuw naar Jeruzalem komen. Ze zullen de stad aanvallen, veroveren en helemaal platbranden.
9 Sedekia, denk maar niet dat de Babyloniërs weg zullen blijven! Ze komen terug, 10 en dan zullen ze Jeruzalem verwoesten. Stel dat jullie de Babyloniërs zouden verslaan. En stel dat er van hen alleen een paar gewonden zouden overblijven. Dan laat ik die gewonden hun tent uit komen om Jeruzalem helemaal plat te branden!’’
Jeremia wordt gevangengenomen
11 De Babyloniërs hadden Jeruzalem verlaten om te gaan vechten tegen het leger van Egypte. 12 In die tijd wilde Jeremia naar het gebied Benjamin gaan. Hij probeerde Jeruzalem te verlaten, en hoopte dat hij in de drukte niet zou opvallen. 13 Maar in de Benjamin-poort werd hij herkend door Jiria, een officier van het leger. Jiria was een zoon van Selemja en een kleinzoon van Chananja.
Jiria liet Jeremia oppakken, en hij zei tegen hem: ‘Jij kiest de kant van de Babyloniërs!’ 14 Jeremia zei: ‘Dat is een leugen! Ik kies hun kant helemaal niet!’ Maar de officier luisterde niet en bracht hem bij de leiders van Jeruzalem.
15 De leiders werden woedend op Jeremia. Ze lieten hem stokslagen geven, en sloten hem op in het huis van de schrijver Jonatan. Dat huis werd gebruikt als gevangenis. 16 Jeremia zat opgesloten in een put onder het huis. Daar moest hij een hele tijd blijven.
Jeremia praat met koning Sedekia
17 Op een dag liet koning Sedekia Jeremia uit de gevangenis halen. Jeremia werd naar het paleis gebracht. In het geheim vroeg de koning aan Jeremia: ‘Is er een boodschap van de Heer voor mij?’ ‘Ja,’ zei Jeremia, ‘u zult gevangen worden genomen door de koning van Babylonië.’
18 Daarna zei Jeremia tegen koning Sedekia: ‘Waarom hebt u mij in de gevangenis gezet? Ik heb niets verkeerds gezegd! Ik heb u, uw dienaren en het volk alleen maar gewaarschuwd. 19 Die profeten van u hadden ongelijk! Zij beweerden dat de koning van Babylonië ons niet zou aanvallen. 20 Alstublieft, koning, ik smeek u om naar mij te luisteren. Stuur mij niet terug naar de gevangenis in het huis van Jonatan, want daar ga ik dood.’
21 Toen liet de koning Jeremia naar de kazerne bij het paleis brengen. Daar moest hij blijven. Elke dag kreeg hij een brood van de bakkers uit Jeruzalem. Totdat al het brood in de hele stad op was. Al die tijd bleef Jeremia in de kazerne bij het paleis.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap