Over Moab
Het land Moab wordt veroverd
1-2 De machtige Heer, de God van Israël, zegt: ‘Het is afgelopen met de macht van Moab! De vijanden zijn in Chesbon. Ze nemen het besluit om Moab kapot te maken. ‘Kom,’ roepen ze, ‘we gaan dat volk vernietigen!’
Volk van Moab, huil maar om jullie stad Nebo, die verwoest wordt. Schaam je voor de stad Kirjataïm, die veroverd wordt. En voor de stad Misgab, die vernietigd wordt. Luister, inwoners van Madmen! Ook jullie stad wordt verwoest, het geweld komt ook naar jullie toe!
3 In de stad Choronaïm klinkt geschreeuw. Alles wordt daar met geweld kapotgeslagen. 4-5 Overal in Moab klinkt het geschreeuw van kinderen. Op de weg naar Luchit hoor je de mensen huilen. Op de weg naar Choronaïm hoor je hen jammeren.
Zo wordt Moab vernietigd.’
Moab wordt helemaal vernietigd
6 De Heer zegt: ‘Vlucht, Moabieten! Vlucht weg als je in leven wilt blijven! Laat alles en iedereen achter. 7 Jullie vertrouwden op al je bezit en al je rijkdom. Daarom wordt jullie land veroverd. Jullie god Kemos wordt meegenomen naar een ver land, samen met alle priesters en leiders.
8 De vijanden zullen alle steden verwoesten. Geen stad wordt met rust gelaten. Het hele Jordaan-dal en het hele bergland worden veroverd en vernietigd.
9-10 Luister, vijanden van Moab! Jullie zwaard mag niet stoppen met doden. Dat is de opdracht die ik, de Heer, aan jullie geef. Voer mijn opdracht helemaal uit. Anders zal ik jullie straffen. Want er mag niets van Moab overblijven. Verander de steden in een woestijn, zodat er niemand meer kan wonen. En zet een paar stenen neer, zodat de mensen later weten waar het land Moab lag.’
De Moabieten worden meegenomen
11 De Heer zegt: ‘Eeuwenlang leefden de Moabieten zonder zorgen. Ze woonden veilig in hun land, ze werden niet meegenomen door vijanden. Zo leken ze op wijn die altijd in dezelfde vaten blijft. Zulke wijn blijft goed bewaard, hij houdt een goede smaak en een lekkere geur.
12 Maar ik ga vijanden sturen om het land Moab te vernietigen en alle inwoners mee te nemen. Die vijanden lijken op wijnschenkers die de wijnvaten openbreken en leeggieten in andere vaten.
13 Dan worden de Moabieten uitgelachen, omdat hun god Kemos hen niet kon helpen. Net zoals vroeger de Israëlieten uitgelachen werden, omdat ze vertrouwden op de god Betel. Dat was ook een god die niet kon helpen.’
Het einde van Moab komt
14-15 De machtige Heer, de enige koning, zegt: ‘De mannen van Moab noemen zichzelf dappere helden en sterke soldaten. Ze zeggen dat ze klaarstaan om te vechten. Maar het zal heel anders gaan! Moab zal verwoest worden, de steden worden veroverd. En die sterke soldaten van Moab worden gedood.
16 Het einde van de Moabieten is dichtbij gekomen. Nog even, dan loopt het slecht met hen af. 17 Vroeger werd Moab door de andere volken bewonderd. Maar nu kunnen die volken beter meezingen met het klaaglied ‘Ach, Moab is vernietigd!’ Ja, dat machtige, beroemde volk is vernietigd.’
Moabs steden worden verwoest
18 Luister, inwoners van Dibon! Jullie stad vol trots wordt een stad vol dorst! Want de vijanden die Moab komen vernietigen, vallen jullie aan. Ze halen de sterke muren van je stad omver.
19 Luister, inwoners van Aroër! Ga bij de weg staan, en wacht op de vluchtelingen die langskomen. Vraag aan hen wat er gebeurd is. 20 Dan zullen ze zeggen: ‘We zijn vernederd, we zijn totaal verslagen! Huil en schreeuw van verdriet, want Moab is vernietigd! Vertel het aan iedereen in het Arnon-dal.’
21 Gods straf is gekomen voor het bergland van Moab. Alle steden worden verwoest: Cholon, Jahas, Mefaät, 22 Dibon, Nebo, Bet-Diblataïm, 23 Kirjataïm, Bet-Gamul, Bet-Meon, 24 Keriot, Bosra, en alle andere steden, overal in Moab.
De Heer straft Moab
25 De Heer zegt: ‘Er komt een eind aan de macht van de Moabieten. Hun sterke leger wordt vernietigd. 26-27 Ik zal hen straffen, want ze deden alsof ze machtiger waren dan ik. Ze lachten mijn volk uit, ze bespotten het. Ze scholden de Israëlieten uit, alsof het misdadigers waren. Maar nu zal Moab zelf door iedereen bespot worden. Moab zal lijken op een dronken man die in zijn eigen braaksel valt.
28 Moabieten, verlaat jullie steden! Ga in de bergen wonen. Zoek net als de duiven een plekje tegen de steile rotsen.’
Moab vindt zichzelf geweldig
29 Iedereen weet dat de Moabieten trots zijn. Ze zijn erg tevreden met zichzelf, ze vinden hun volk beter dan andere volken. Ze denken dat ze sterker zijn dan anderen. Ze vinden zichzelf geweldig!
30 De Heer zegt: ‘Ik weet dat de Moabieten zichzelf beter vinden dan andere volken. Maar dat zijn ze niet. Hun daden stellen niets voor.’
Jeremia huilt om Moab
31 Ik huil om wat er met Moab gebeurt. Ik huil en jammer om dat hele land. Ik huil om de inwoners van Kir-Cheres 32 en ik jammer om de stad Jazer. Maar het grootste verdriet heb ik om de stad Sibma met haar prachtige wijngaarden. Overal groeiden de druiven, tot in het noorden van het land, en zelfs tot voorbij de Dode Zee. Maar nu is alles verwoest door de vijanden. Er zijn geen vruchten meer in de zomer, er is geen wijn meer in de herfst.
33 Niemand juicht meer bij de fruitbomen, niemand zingt meer in het land. Er zijn geen druiven meer om wijn van te maken. Daar heeft de Heer voor gezorgd. Er wordt niet meer gezongen bij de oogst, er wordt alleen nog geschreeuwd van angst.
34 De inwoners van Chesbon schreeuwen om hulp. Zelfs in Elale en in Jahas kun je hen horen huilen. Het gejammer van de Moabieten klinkt overal, van Soar tot in Choronaïm en Eglat-Selisia. Iedereen is wanhopig, want zelfs in de rivier de Nimrim staat geen water meer.
35 De Heer zegt: ‘De priesters van Moab zullen geen offers meer brengen. Ze zullen geen wierook meer branden voor hun goden. Ik zorg ervoor dat dat allemaal ophoudt.’
Jeremia is bedroefd over Moab
36 Ik huil om Moab, ik jammer om de inwoners van Kir-Cheres. Ik zing een klaaglied over de Moabieten, omdat ze al hun rijkdom kwijtgeraakt zijn. 37 Alle Moabieten rouwen. Iedereen heeft zijn hoofd kaalgeschoren en zijn baard afgeknipt. Iedereen draagt rouwkleren, en snijdt in zijn handen als teken van rouw. 38 Overal huilen de mensen: op de daken van de huizen en op de pleinen van de stad.
De Heer zegt: ‘Ik vernietig Moab. Ik sla het kapot, als een waardeloze kruik!’
39 Zing daarom het klaaglied ‘Ach, Moab is vernietigd!’ Want de Moabieten zijn vernederd, ze durven zich niet meer te laten zien. Als de volken rondom Moab horen wat er gebeurd is, zullen ze schrikken en zeggen: ‘Wat een treurig einde!’
Het loopt slecht af met Moab
40 De vijanden komen naar Moab toe, zo snel als adelaars. Ze zullen het land binnenkomen. 41 Ze veroveren alle sterke plaatsen en steden. Dan zullen zelfs de dapperste helden van Moab beven van angst. Dan zijn ze in paniek, zoals een vrouw die gaat bevallen.
42 Het volk van Moab zal vernietigd worden. Want ze deden alsof ze machtiger waren dan de Heer. 43 De Heer zegt: ‘Overal dreigt gevaar voor jullie, Moabieten. Overal zijn kuilen waar je in kunt vallen, en netten waarin je vast komt te zitten. 44 Als je vlucht voor het gevaar, val je in een kuil. En als je uit de kuil kunt klimmen, kom je vast te zitten in een net. Zo zal het gebeuren. Want ik heb besloten om Moab te straffen.’ Dat zegt de Heer.
Slot van de boodschap over Moab
45 Veel vluchtelingen komen moe aan bij de sterke stad Chesbon. Maar ze blijven op een afstand staan. De stad staat in brand, en de brand verspreidt zich over het hele land. Moabieten, het is afgelopen met jullie trotse geschreeuw!
46 Huil maar, Moabieten! Want jullie volk, het volk van Kemos, zal verdwijnen. Alle mannen en vrouwen worden als gevangenen meegenomen naar een ver land.
47 De Heer zegt: ‘Maar ooit zal ik ervoor zorgen dat het weer goed gaat met Moab.’
Dat is Gods besluit over Moab.