Salomo is ontrouw aan de Heer
Salomo heeft buitenlandse vrouwen
1-4 De Heer had tegen de Israëlieten gezegd: ‘Er mogen geen huwelijken zijn tussen jullie en de andere volken. Want anders gaan jullie hun goden vereren.’ Maar koning Salomo vond juist buitenlandse vrouwen aantrekkelijk. Hij had zevenhonderd vrouwen, en verder nog driehonderd bijvrouwen. Hij was niet alleen getrouwd met de dochter van de farao, maar hij had ook vrouwen uit Moab, uit Ammon, uit Edom en uit Sidon, en Hethitische vrouwen.
Salomo gaat andere goden vereren
Door al die vrouwen dacht Salomo steeds minder aan de Heer. Toen hij oud was, diende hij de Heer niet meer zo trouw als zijn vader David gedaan had. Salomo begon ook andere goden te vereren. 5 Hij begon Astarte te vereren, de godin van het volk van Sidon. En hij ging Milkom vereren, de afschuwelijke god van het volk van Ammon.
6 Salomo deed dingen die de Heer slecht vond. Hij was niet trouw aan de Heer, zoals zijn vader David. 7 Hij liet een offerplaats maken voor Kemos, de afschuwelijke god van het volk van Moab. En hij liet een offerplaats maken voor Milkom, de afschuwelijke god van het volk van Ammon. Die offerplaatsen waren op een heuvel in de buurt van Jeruzalem.
8 Salomo liet offerplaatsen maken voor al zijn buitenlandse vrouwen, zodat ze offers konden brengen aan hun goden.
De Heer wordt boos op Salomo
9 Toen werd de Heer boos op Salomo. Want Salomo was niet langer trouw aan de Heer, de God van Israël. En de Heer had toch twee keer in een droom tegen hem gesproken. 10 Hij had hem in die dromen verboden om andere goden te vereren. Maar Salomo hield zich daar niet aan.
11 Toen zei de Heer tegen Salomo: ‘Jij hebt je niet gehouden aan onze afspraak. Je hebt je niet gehouden aan de regels die ik je gegeven heb. Daarom zal ik ervoor zorgen dat jouw zonen geen koning van Israël meer zullen zijn. Iemand anders zal koning worden, één van je eigen dienaren. 12 Maar dat zal pas gebeuren na je dood, omdat ik een belofte gedaan heb aan je vader David. Het zal gebeuren als je zoon koning is. 13 Dan zal ik het hele koninkrijk van hem afnemen, behalve één gebied, waar Jeruzalem ligt. Dat ene gebied mogen je nakomelingen houden, omdat je vader David mij trouw gediend heeft. En omdat ik Jeruzalem als mijn stad uitgekozen heb.’
Salomo’s vijanden
De eerste vijand: Hadad
14 Toen zorgde de Heer ervoor dat Salomo vijanden kreeg. Eén van hen was Hadad, een zoon van de koning van Edom.
15-16 Jaren geleden hadden de Israëlieten oorlog gevoerd tegen Edom. Joab, de legerleider van David, had toen in Edom de gedode soldaten van Israël begraven. Joab was met zijn leger zes maanden in Edom gebleven. En in die zes maanden hadden ze alle mannen uit Edom gedood, alle mannen en jongens die ze maar tegenkwamen.
17 Maar Hadad, die toen nog een kind was, was ontsnapt. Hij was gevlucht, samen met enkele dienaren van zijn vader.
Hadad komt bij de farao in Egypte
18 Hadad en de dienaren waren via Midjan naar de woestijn van Paran gereisd. Vanaf daar gingen er nog meer mensen met hen mee. Zo kwamen ze aan in Egypte, bij de farao. De farao gaf hun een huis en een stuk land. En hij zorgde ervoor dat ze genoeg te eten hadden.
19 De farao zag Hadad als een goede vriend. Daarom liet hij hem trouwen met de zus van zijn vrouw Tachpenes.
20 Hadad en zijn vrouw kregen een zoon, die ze Genubat noemden. Koningin Tachpenes haalde de jongen bij haar zus weg. En ze voedde hem op in het paleis, samen met de zonen van de farao.
Hadad wil terug naar Edom
21 In Egypte hoorde Hadad dat koning David en legerleider Joab gestorven waren.
Toen zei Hadad tegen de farao: ‘Laat mij teruggaan naar Edom, naar mijn eigen land.’ 22 Maar de farao zei: ‘Waarom wil je terug naar je eigen land? Je hebt het hier toch goed?’ Hadad zei: ‘Ja, ik heb het hier zeker goed, maar laat me alstublieft gaan.’
En zo gebeurde het.
De tweede vijand: Rezon
23-25 God zorgde ervoor dat Salomo nog een vijand kreeg. Dat was Rezon, de zoon van Eljada. Rezon was soldaat geweest in het leger van Hadadezer, de koning van Soba. David had dat leger in een oorlog verslagen, en hij had Hadadezer gedood. Maar Rezon kon vluchten.
Rezon bracht een hele groep mannen bij elkaar, en hij werd zelf de leider van die groep. De mannen gingen in Damascus wonen. En ze heersten er alsof ze koningen waren. Rezon zelf werd koning van heel Aram.
Zolang Salomo koning van Israël was, was Rezon zijn vijand. Net als Hadad deed Rezon de Israëlieten veel kwaad, want hij haatte hen.
De voorspelling van Achia
Achia scheurt zijn jas in twaalf stukken
26 Jerobeam was één van Salomo’s ambtenaren. Hij kwam uit de stad Sereda, in het gebied Efraïm. Hij was een zoon van Nebat, die gestorven was. Jerobeams moeder leefde nog, ze heette Serua.
Ook Jerobeam werd een vijand van koning Salomo. 27 Dat kwam zo: Salomo bouwde aan het fort Millo. Daarmee maakte hij de muur om Jeruzalem af. 28 Jerobeam werkte ook aan dat fort. Hij was sterk en werkte hard. Toen Salomo hem aan het werk zag, was hij heel tevreden. Hij gaf Jerobeam de leiding over de arbeiders uit de gebieden Efraïm en Manasse.
29 Op een keer was Jerobeam buiten Jeruzalem. Daar kwam hij de profeet Achia uit Silo tegen, in het open veld. Verder was er niemand. Achia had een nieuwe jas aan.
30 Toen deed Achia zijn nieuwe jas uit, en scheurde die in twaalf stukken. 31 Hij zei tegen Jerobeam: ‘Neem tien van deze stukken. Want de Heer, de God van Israël, zegt: ‘Ik zal het koninkrijk van Salomo in stukken scheuren. Aan jou, Jerobeam, geef ik tien gebieden. 32 Salomo mag één gebied houden. Dat is omdat hij een zoon van David is, en omdat ik Jeruzalem als mijn stad uitgekozen heb.
33 Ik scheur het koninkrijk in stukken omdat Salomo en zijn volk mij verlaten hebben. Ze vereren Astarte, de godin van Sidon. Ze vereren Kemos, de god van Moab. En ze vereren Milkom, de god van Ammon.
Ze zijn mij niet trouw gebleven. Ze hebben veel verkeerde dingen gedaan. En ze hebben zich niet gehouden aan mijn wetten en regels, zoals Salomo’s vader David dat wel deed.
Israël krijgt twee koningen
34 Maar ik zal het koninkrijk niet van Salomo zelf afnemen. Hij zal koning blijven zolang hij leeft. Want hij is een zoon van mijn dienaar David, die ik als koning uitgekozen heb. En David heeft zich wel aan mijn wetten en regels gehouden.
35 Salomo’s zoon zal na hem koning worden. Maar ik zal ervoor zorgen dat die zoon geen koning van het hele land blijft. Ik zal jou, Jerobeam, koning maken over tien gebieden. 36 Salomo’s zoon mag één gebied houden. Hij zal heersen in Jeruzalem, de stad die ik uitgekozen heb als woonplaats. Daar moet altijd een nakomeling van David koning zijn.
37 Maar jij zult koning zijn over alle andere gebieden, ik zal jou koning van Israël maken. 38 En ik zal je altijd helpen. Als je maar naar mij luistert en doet wat ik wil. Als je je maar houdt aan mijn wetten en regels, zoals ook mijn dienaar David dat deed. Dan zal ik ervoor zorgen dat er altijd één van jouw nakomelingen koning zal zijn, zoals ik dat ook aan David beloofd heb. Dan zal ik Israël aan jou geven.
39 Zo zal ik de nakomelingen van David straffen voor de fouten van Salomo. Maar niet voor altijd.’’
Jerobeam vlucht naar Egypte
40 Toen Salomo hoorde wat de profeet Achia gezegd had, probeerde hij Jerobeam te doden. Maar Jerobeam vluchtte naar Egypte, naar farao Sisak. Daar bleef hij totdat Salomo gestorven was.
De dood van Salomo
41 Alle andere verhalen over Salomo en over zijn wijsheid staan opgeschreven in de boeken over zijn leven.
42 Salomo was veertig jaar koning in Jeruzalem. Hij heerste over heel Israël. 43 Toen stierf hij, en hij werd begraven in het oude deel van Jeruzalem. Daarna volgde zijn zoon Rechabeam hem op.