Jezus waarschuwt voor de farizeeën
1 Intussen waren er duizenden mensen naar Jezus toe gekomen. Het was zo druk dat de mensen tegen elkaar aan stonden te duwen.
Jezus begon eerst tegen zijn leerlingen te spreken. Hij zei: ‘Pas op voor de gevaarlijke invloed van de farizeeën. Zij zijn schijnheilig. Pas op dat jullie dat niet worden. 2 Want alles wat verborgen is, zal zichtbaar worden. En alles wat geheim is, zal bekend worden. 3 Nu is alles waarover jullie praten, nog geheim. Maar straks zal iedereen het te horen krijgen.’
De leerlingen moeten niet bang zijn
4 Jezus zei verder: ‘Vrienden, jullie moeten niet bang zijn voor mensen. Ze kunnen je doden, maar daarna kunnen ze je niets meer doen. 5 Jullie moeten bang zijn voor God, want hij kan je doden en je daarna in de hel gooien.
6 Mussen kosten bijna niets. Je hebt er al vijf voor een paar cent. En toch vergeet God geen enkele mus. 7 Jullie zijn voor God veel belangrijker dan mussen. God weet zelfs hoeveel haren jullie op je hoofd hebben. Je hoeft dus niet bang te zijn.
De leerlingen moeten zeggen dat ze bij Jezus horen
8 Luister naar mijn woorden: Jullie moeten aan de mensen vertellen dat je bij mij hoort. Dan zal ik ook tegen de engelen van God zeggen dat jullie bij mij horen. 9 Maar stel dat jullie tegen de mensen zeggen: ‘Ik ken Jezus niet.’ Dan zal ik ook tegen de engelen zeggen dat ik jullie niet ken.
10 Als iemand slechte dingen zegt over de Mensenzoon, kan hij vergeving krijgen. Maar als iemand de heilige Geest beledigt, kan hij geen vergeving krijgen.
11 Stel dat ze jullie naar een synagoge brengen, of naar een bestuurder of machthebber. Maak je dan geen zorgen over wat je moet zeggen, of hoe je het moet zeggen. 12 Want als het zover is, zal de heilige Geest jullie de juiste woorden geven.’
Geld is niet belangrijk
Het voorbeeld van de rijke man
13 Daarna zei iemand uit de groep mensen tegen Jezus: ‘Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met mij moet delen.’ 14 Maar Jezus zei: ‘Het is niet mijn taak om te beslissen over dat soort dingen.’ 15 Ook zei hij: ‘Pas op voor het verlangen naar steeds meer bezit. Kijk daarvoor uit. Je kunt heel veel bezitten, maar je leven kun je nooit bezitten.’
16 Toen gaf Jezus de mensen dit voorbeeld: ‘Een rijke man heeft een groot stuk land dat vol staat met koren. 17 Hij denkt: Wat moet ik doen? In mijn schuren is niet genoeg plaats voor al het graan. 18 Dan denkt de man: Weet je wat? Ik breek mijn oude schuren af en ik bouw nieuwe schuren die veel groter zijn. Daarin bewaar ik dan het graan en al mijn bezit. 19 Dan kan ik tegen mezelf zeggen: Zo, nu ben ik rijk. Ik heb genoeg om jaren van te leven! Ik ga nu lekker uitrusten, eten, drinken en feestvieren.
20 Maar God zegt tegen hem: ‘Je bent een domme man. Want vannacht zul je sterven. En voor wie is dan je rijkdom?’’
21 Toen zei Jezus: ‘Zo loopt het af met iemand die alleen maar leeft om rijk te worden. Want zo iemand heeft wel heel veel bezit, maar bij God heeft hij bijna niets.’
Je moet je geen zorgen maken
22-23 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Luister naar mijn woorden: Maak je geen zorgen over eten. Want je leven is veel belangrijker dan eten. En maak je geen zorgen over kleren. Want je lichaam is veel belangrijker dan kleren.
24 Kijk eens naar de vogels. Ze werken niet op het land en ze hebben geen kelder of schuur. God geeft ze te eten. En jullie zijn voor hem veel belangrijker dan de vogels. 25 Maak je dus geen zorgen. Dat heeft geen zin. Je blijft er geen dag langer door leven. 26 En als dat je al niet lukt, waarom zou je je dan nog zorgen maken over de rest?
27 Kijk eens naar de bloemen. Ze werken niet en ze maken geen kleren. Toch zijn ze prachtig. Ja, zelfs nog mooier dan koning Salomo in zijn mooiste kleren. 28 Het gras dat vandaag op het veld staat, wordt morgen gebruikt om een vuur te maken. En toch versiert God het gras met prachtige bloemen. Dan zal God zeker voor jullie zorgen! Waarom vertrouwen jullie dan niet op hem?
29 Maak je dus geen zorgen. Vraag niet: ‘Hoe komen we aan eten?’ of: ‘Hoe komen we aan drinken?’ 30 Met die dingen houden de mensen zich bezig die God niet kennen. Je Vader weet echt wel dat je die dingen nodig hebt. 31 Houd je bezig met Gods nieuwe wereld. Dan zal God je die andere dingen ook geven.
32 Wees niet bang, ook al zijn jullie maar met weinig gelovigen. Want de nieuwe wereld is voor jullie. Zo wil God dat.’
Je moet je bezit verkopen
33 Jezus zei verder: ‘Verkoop je bezit en geef het geld aan de armen. Zorg dat je rijk wordt in de hemel. Want in de hemel raakt je geld nooit op. Je zult het daar ook nooit verliezen, en het zal er nooit gestolen worden. 34 Leef daarom op zo’n manier dat je rijk wordt in de hemel.’
De Mensenzoon komt onverwacht
Blijf goed opletten
35 Jezus zei: ‘Zorg dat je klaarstaat en goed oplet. 36 Net zoals knechten die wachten op hun heer. Hij komt laat thuis van een feest. Maar als hij op de deur klopt, doen de knechten meteen open.
37-38 Het echte geluk is voor zulke knechten. Knechten die wakker zijn als hun heer komt, zelfs al is het midden in de nacht. Luister goed naar mijn woorden: De heer zal voor die knechten klaarstaan. Hij zal hen behandelen als belangrijke gasten, en hij zal zelf hun eten komen brengen.
39-40 Stel dat je van tevoren weet wanneer er een dief komt. Dan zorg je ervoor dat die dief niet bij je kan inbreken. Maar jullie weten niet wanneer de Mensenzoon komt. Dus moeten jullie altijd klaarstaan. Onthoud dat goed!’
Het voorbeeld van de twee dienaren
41 Toen vroeg Petrus: ‘Heer, was dat voorbeeld bedoeld voor iedereen? Of alleen voor ons?’ 42 De Heer antwoordde: ‘Wat doet een dienaar die trouw en verstandig is? Stel dat zijn heer op reis gaat. Hij geeft zijn dienaar de opdracht om goed te zorgen voor al het personeel. 43-44 Op een dag komt de heer terug. En hij ziet dat de dienaar inderdaad goed zorgt voor het personeel. Luister goed naar mijn woorden: Die dienaar krijgt een beloning! De heer zal hem verantwoordelijk maken voor zijn hele bezit.
45 Maar stel dat die dienaar denkt: Mijn heer komt voorlopig niet terug. En hij begint het personeel te slaan. Hij eet zich vol en wordt dronken. 46 Stel dat de heer dan terugkomt op een moment dat de dienaar hem helemaal niet verwacht. Dan zal de heer hem de zwaarste straf geven. Net zo’n zware straf als de ongelovige mensen zullen krijgen.
Wie veel krijgt, moet ook veel geven
47 Stel dat een dienaar weet wat zijn heer wil, maar het niet doet. Dan zal hij zwaar gestraft worden. 48 Maar stel dat een dienaar niet weet wat zijn heer wil, en dan iets verkeerds doet. Dan zal hij minder zwaar gestraft worden.
Want als God je veel geeft, dan vraagt hij er ook veel voor terug. En als je veel voor God mag doen, dan zal hij ook veel van je verwachten.’
Jezus brengt geen vrede
49 Jezus zei: ‘Ik ben gekomen om vuur op aarde te brengen. Wat zou ik graag willen dat het vuur al brandde! 50 Ik zal zwaar moeten lijden. Wat zou ik graag willen dat het al gebeurd was!
51 Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Nee, ik breng helemaal geen vrede. Door mij worden mensen juist vijanden van elkaar. 52 Vanaf nu komt er in elke familie ruzie. 53 Vaders en zonen krijgen ruzie met elkaar. Moeders en dochters krijgen ruzie met elkaar. En ook schoonmoeders en schoondochters krijgen ruzie met elkaar.’
Het gaat om de juiste beslissing
54 Jezus zei tegen de mensen: ‘Als jullie een wolk zien in het westen, dan zeggen jullie meteen: ‘Er komt regen.’ En dat gebeurt dan ook. 55 En als het waait vanuit het zuiden, dan zeggen jullie: ‘Het wordt warm vandaag.’ En ook dat gebeurt. 56 Wat zijn jullie schijnheilig! Alle gewone gebeurtenissen begrijpen jullie precies. Maar wat er op dit moment voor bijzonders gebeurt, dat willen jullie niet begrijpen!
57 Bedenk wat goed is om te doen en neem een beslissing. Er is niet veel tijd meer. 58 Het is alsof je op weg bent naar de rechter, samen met de man aan wie je geld schuldig bent. Probeer het onderweg met hem op te lossen. Want anders is het te laat en brengt hij je voor de rechter. En de rechter zorgt ervoor dat je wordt opgesloten in de gevangenis.
59 Luister naar mijn woorden: Je komt die gevangenis pas uit als je je schuld helemaal betaald hebt.’