Het bezoek aan Tessalonica
1 Vrienden, jullie weten dat mijn bezoek aan jullie veel goeds opgeleverd heeft. 2 Voordat ik bij jullie kwam, was ik beledigd en mishandeld in de stad Filippi. Dat herinneren jullie je nog wel. En ook in jullie stad maakten de mensen het mij moeilijk. Maar onze God gaf me toch de moed om ook bij jullie het goede nieuws te vertellen.
3-4 Alles wat ik jullie toen verteld heb, is waar. Ik vertel het goede nieuws zonder slechte bedoelingen en zonder bedrog. God zelf wil dat ik het goede nieuws bekendmaak. Het is niet belangrijk of mensen mijn boodschap plezierig vinden. Als God mijn woorden maar goed vindt. Hij ziet hoe ik van binnen ben.
Paulus vraagt geen geld
5 Jullie weten dat ik nooit iets gezegd heb om het mensen naar de zin te maken. Ik wilde ook geen geld verdienen aan mijn boodschap. God weet dat dat waar is! 6 Ik wilde niet door jullie of door andere mensen geëerd worden. 7 Als apostel van Christus had ik natuurlijk kunnen laten zien hoe belangrijk ik ben. Maar dat heb ik niet gedaan. Ik ben vriendelijk voor jullie geweest, zoals een moeder die voor haar kinderen zorgt.
8 Ik voelde liefde voor jullie. Daarom vertelde ik jullie niet alleen maar Gods goede nieuws. Nee, ik deelde ook mijn leven met jullie, want ik ben veel van jullie gaan houden.
9 Vrienden, jullie weten hoeveel moeite ik voor jullie gedaan heb. Ik heb dag en nacht gewerkt om geld te verdienen. Zo kon ik jullie Gods goede nieuws brengen zonder dat het jullie iets kostte.
Paulus heeft raad gegeven
10 Ik heb mij tegenover jullie gedragen zoals God het wil. Jullie weten dat dat waar is, en God weet dat ook. Ik was eerlijk en deed niets verkeerds. 11 Ik was als een vader voor jullie allemaal. 12 Ik heb jullie raad gegeven en moed ingesproken. Ik zei: ‘Jullie moeten God eren door goed te leven. Hij wil jullie een plaats geven in zijn nieuwe wereld.’
13 Ik dank God steeds weer dat jullie zijn gaan geloven. Jullie begrepen heel goed dat mijn boodschap niet alleen maar een boodschap van mensen was. Het is Gods boodschap, die nu in jullie aan het werk is.
De christenen worden mishandeld
14 Vrienden, jullie zijn mishandeld door mensen uit je eigen stad. Zo hebben jullie hetzelfde meegemaakt als de christenen in Judea, die mishandeld zijn door mensen van hun eigen volk.
15-16 De Joden in Judea hebben de Heer Jezus en de profeten gedood. En ze hebben geprobeerd om mij gevangen te nemen. Ze dienen God niet zoals hij het wil. En het lijkt wel alsof ze iedereen als vijand behandelen. Want ze willen niet dat ik aan andere volken vertel hoe ook zij gered kunnen worden. Ze proberen mij juist tegen te houden. Ze hebben altijd al veel verkeerde dingen gedaan. Maar nu is het genoeg, nu worden ze door Gods woede getroffen.
Paulus wil graag naar Tessalonica
17 Ik ben al een poosje bij jullie weg, vrienden, maar ik ben jullie niet vergeten. Ik wil jullie graag weer zien, en ik heb daar ook al veel moeite voor gedaan. 18 Ik wilde echt naar jullie toe komen. Ik heb dat ook een paar keer geprobeerd. Maar Satan heeft er steeds voor gezorgd dat het niet lukte.
19-20 Ik vertrouw op jullie geloof. Ik ben er blij mee en ik ben er trots op. Als onze Heer Jezus terugkomt, worden jullie gered. Dat is voor mij een prachtige beloning!