De mannen van Efraïm zijn boos
1 De mannen van de stam Efraïm waren woedend op Gideon. Ze zeiden: ‘Waarom hebt u ons niet om hulp gevraagd toen u tegen de Midjanieten ging vechten?’ 2-3 Maar Gideon antwoordde: ‘Waarom zijn jullie boos? Met de hulp van God hebben jullie Oreb en Zeëb verslagen, de legerleiders van de Midjanieten. Dat is toch veel belangrijker dan wat ik gedaan heb?’ Toen waren de mannen van de stam Efraïm niet meer boos.
In Sukkot krijgt Gideon geen hulp
4 Gideon was met driehonderd soldaten de Jordaan overgestoken om de Midjanieten te achtervolgen. Maar ze waren moe geworden van de achtervolging. 5 Daarom gingen ze naar de plaats Sukkot.
Gideon vroeg aan de inwoners van Sukkot: ‘Hebben jullie wat brood voor mijn soldaten? Wij zijn Zebach en Salmunna aan het achtervolgen, de koningen van Midjan. En nu zijn mijn soldaten moe.’ 6 De leiders van Sukkot antwoordden: ‘Waarom zouden we jullie brood geven? Zorg er eerst maar voor dat je Zebach en Salmunna te pakken krijgt!’
7 Toen zei Gideon: ‘De Heer zal mij helpen om Zebach en Salmunna te grijpen. En dan zal ik hier terugkomen om jullie te slaan met scherpe doorntakken!’
In Penuel krijgt Gideon ook geen hulp
8 Toen ging Gideon naar de plaats Penuel. Ook daar vroeg hij om brood voor zijn mannen. Maar in Penuel kreeg hij hetzelfde antwoord als in Sukkot.
9 Toen zei Gideon tegen de inwoners van Penuel: ‘Als ik straks veilig terugkom, dan zal ik de toren van jullie stad verwoesten!’
Gideon grijpt de koningen van Midjan
10 Het leger van de Midjanieten had onder leiding van Zebach en Salmunna een kamp gebouwd bij de plaats Karkor. Het leger had nog maar 15.000 soldaten. Er waren er al 120.000 gedood.
11 Ten oosten van Nobach en Jogboha was een weg die altijd gebruikt werd door rondtrekkende herders. Over die weg ging Gideon naar het kamp van de Midjanieten. Omdat niemand hem zag aankomen, werden de Midjanieten door hem verrast. Zo kon hij hen makkelijk aanvallen.
12 Alle Midjanieten in het kamp raakten in paniek. Zebach en Salmunna probeerden te vluchten. Maar Gideon achtervolgde hen, en nam hen gevangen.
Gideon straft Sukkot en Penuel
13 Daarna ging Gideon weer terug naar Sukkot, via de Cheres-pas. 14 Onderweg nam hij een jongen uit Sukkot gevangen. Gideon liet hem de namen van alle leiders van Sukkot opschrijven. Dat waren er 77.
15 Toen Gideon in Sukkot aangekomen was, zei hij tegen de leiders: ‘Jullie wilden mijn mannen geen brood geven, omdat wij Zebach en Salmunna nog niet te pakken hadden. Nou kijk, hier zijn ze dan!’ 16 Toen liet hij doorntakken uit de woestijn halen om de leiders van de stad mee te slaan. Dat was een pijnlijke les voor de inwoners van Sukkot.
17 Daarna ging Gideon naar de stad Penuel. Hij liet de toren verwoesten, en de inwoners doden.
Gideon doodt de koningen van Midjan
18 Gideon vroeg aan Zebach en Salmunna: ‘Jullie hebben een paar mannen gedood op de berg Tabor. Hoe zagen die mannen eruit?’ Zebach en Salmunna antwoordden: ‘Ze zagen eruit zoals u. Ze zagen eruit als zonen van een koning.’ 19 Toen zei Gideon: ‘Dat waren mijn broers, mijn eigen broers! Zo zeker als de Heer leeft, jullie hebben mijn broers gedood! Daarom zal ik jullie nu ook doden!’
20 Gideon zei tegen zijn oudste zoon Jeter: ‘Kom op, dood hen!’ Maar Jeter was nog jong. Hij durfde hen niet te doden. 21 Zebach en Salmunna zeiden: ‘Doe het zelf, u bent er sterk genoeg voor!’ Toen doodde Gideon hen zelf. En hij nam de gouden kettingen met halve maantjes mee die om de nek van hun kamelen hingen.
Gideon wil geen koning zijn
22 De Israëlieten zeiden tegen Gideon: ‘U hebt ons bevrijd van de Midjanieten. Daarom willen we dat u onze koning wordt. En daarna uw zoon, en uw kleinzoon.’ 23 Maar Gideon antwoordde: ‘Nee, ik zal jullie koning niet zijn, en mijn zoon ook niet. De Heer is jullie koning.’
Gideon maakt een afgod
24 Gideon zei verder: ‘Ik wil jullie wel iets vragen. Jullie hebben allemaal gouden ringen meegenomen uit Midjan. Wil ieder van jullie mij zo’n gouden ring geven?’ De Midjanieten, die nakomelingen van Ismaël waren, waren namelijk gewend om gouden ringen bij zich te hebben.
25 De Israëlieten antwoordden: ‘Dat doen we graag.’ Ze legden een mantel op de grond en gooiden daar allemaal een ring op. 26 De gouden ringen wogen samen ongeveer 17 kilo. Gideon legde daar nog de sieraden bij van de leiders van de Midjanieten, en ook hun kostbare rode mantels, en de versieringen van hun kamelen.
27 Gideon liet van dat alles een gouden beeld maken. Dat zette hij in Ofra, waar hij woonde. Uit heel Israël kwamen mensen om het beeld als een afgod te vereren. Daarom liep het met de familie van Gideon uiteindelijk slecht af.
De dood van Gideon
28 Nu waren de Midjanieten verslagen door de Israëlieten. De Israëlieten werden niet langer onderdrukt. En zolang Gideon leefde, was er vrede in het land, veertig jaar lang.
29 Gideon ging weer in zijn huis in Ofra wonen. 30 Hij had veel vrouwen, en hij kreeg zeventig zonen. 31 Eén van die zonen heette Abimelech. Hij was geboren in Sichem, waar één van Gideons bijvrouwen woonde.
32 Gideon was heel oud toen hij stierf. Hij werd begraven in het graf van zijn vader Joas in Ofra, waar de nakomelingen van Abiëzer wonen.
De Israëlieten gaan Baäl weer vereren
33 Na de dood van Gideon begonnen de Israëlieten weer beelden van Baäl te vereren. Ze dienden Baäl-Berit alsof het hun god was. 34 Ze dachten niet meer aan de Heer, hun God. Ook al had hij hen bevrijd van de vijanden om hen heen. 35 En ze hadden geen respect voor de familie van Gideon. Ook al had Gideon veel goede dingen voor Israël gedaan.