Het land ten oosten van de Jordaan
De stammen Ruben en Gad willen grond
1 De stammen Ruben en Gad hadden enorm veel vee. Ze ontdekten dat de gebieden Jazer en Gilead heel geschikt waren voor hun kuddes. 2 Daarom gingen ze naar Mozes, de priester Eleazar en de leiders van het volk. Ze zeiden tegen hen: 3-4 ‘De Heer heeft voor het volk van Israël een gebied veroverd dat heel geschikt is voor vee. Dat is het gebied met de steden Atarot, Dibon, Jazer, Nimra, Chesbon, Elale, Sebam, Nebo en Beon. Wij hebben veel vee. 5 Vinden jullie het goed dat dat gebied aan ons gegeven wordt? Dan kunnen wij aan deze kant van de Jordaan blijven.’
De Israëlieten moeten elkaar helpen
6 Mozes antwoordde: ‘Willen jullie hier blijven, terwijl de mensen van jullie eigen volk oorlog moeten voeren? 7 Maar dan maken jullie de andere Israëlieten bang! Dan willen zij de Jordaan ook niet meer oversteken. Dan durven ze niet naar het land te gaan dat de Heer hun gegeven heeft.
8 Jullie voorouders hebben vroeger net zoiets gedaan als jullie. Ik stuurde ze vanuit Kades-Barnea naar het land Kanaän om te gaan kijken hoe het daar was. 9 Ze gingen het land door tot het Eskol-dal. Daarna maakten ze andere Israëlieten bang. En toen wilde niemand meer naar het land dat de Heer beloofd had.
10-11 De Heer werd toen woedend, en zei: ‘De Israëlieten zijn mij niet trouw gebleven. Ze zullen het land dat ik aan Abraham, Isaak en Jakob beloofd heb, niet binnengaan! Alle mannen van twintig jaar en ouder die uit Egypte weggegaan zijn, zullen sterven. Dat is zeker! 12 Alleen Kaleb, de zoon van Jefunne, uit de familie van de Kenizzieten, en Jozua, de zoon van Nun, zullen het land binnengaan. Want zij zijn mij trouw gebleven.’’
Ontrouwe mensen worden gestraft
13 Mozes zei verder: ‘De Heer was toen zo woedend dat hij de Israëlieten veertig jaar door de woestijn liet zwerven. In die tijd is iedereen die zich verzette tegen de Heer, gestorven.
14 Zo ging het vroeger. En nu gedragen jullie je net zo slecht als jullie voorouders. Jullie maken de Heer nog kwader dan toen!
15 Luister, mensen van de stammen Ruben en Gad! Als jullie niet doen wat de Heer wil, dan laat hij zijn volk nog langer in de woestijn blijven. Totdat iedereen dood is! En dat is dan jullie schuld.’
De stammen Gad en Ruben helpen mee
16-17 Toen zeiden de mensen van de stammen Gad en Ruben tegen Mozes: ‘Wij zullen met al onze wapens klaarstaan om voor de andere Israëlieten te vechten! Maar eerst willen we hier schuren bouwen voor ons vee, en steden voor onze vrouwen en kinderen. Dan zijn zij beschermd tegen hun vijanden, en kunnen ze veilig hier blijven. Daarna zullen we voor de andere Israëlieten uit gaan, en hen naar hun gebieden brengen aan de overkant van de Jordaan. 18 En we zullen pas teruggaan als alle Israëlieten een eigen stuk land hebben. 19 Wij hoeven geen land ten westen van de Jordaan te hebben, als wij hier ten oosten van de Jordaan ons deel krijgen.’
Mozes steunt het plan
20 Mozes antwoordde: ‘Als dat jullie plan is, zorg dan dat jullie klaar zijn om oorlog te voeren voor de Heer. 21 Laat jullie mannen met al hun wapens de Jordaan oversteken. Ze moeten daar blijven totdat de Heer alle vijanden verjaagd heeft. 22 Als het land veroverd is, mogen jullie teruggaan. Want dan hebben jullie gedaan wat jullie aan de Heer en aan de Israëlieten verplicht waren. Het land hier zal dan voor altijd van jullie zijn. De Heer geeft het aan jullie.
23 Maar als jullie de andere Israëlieten niet helpen, dan doen jullie niet wat de Heer wil. Dan zullen jullie zeker gestraft worden.
24 Bouw nu eerst steden voor jullie vrouwen en kinderen, en schuren voor jullie vee. En doe daarna wat jullie beloofd hebben.’
25 De mensen van Gad en Ruben zeiden tegen Mozes: ‘We zullen alles doen wat u zegt. 26 Onze vrouwen en kinderen en al ons vee blijven hier in de steden van het gebied Gilead. 27 Maar wij zullen de Jordaan oversteken als u dat zegt. Wij staan klaar om te vechten voor de Heer.’
Het besluit staat vast
28 Toen zei Mozes tegen de priester Eleazar en Jozua, en tegen alle leiders van de stammen: 29 ‘De mannen van de stammen Gad en Ruben zijn klaar voor de strijd. Zij zullen samen met jullie de Jordaan oversteken. Ze zullen jullie helpen om het land te veroveren. Daarna moeten jullie hun het gebied Gilead geven. Dat zal dan voor altijd van hen zijn. 30 Maar als zij niet de Jordaan oversteken om samen met jullie te vechten, dan krijgen ze het gebied Gilead niet. Dan krijgen ze een stuk land in Kanaän, net als jullie.’
31 De mensen van Gad en Ruben zeiden: ‘Wij zullen doen wat de Heer zegt. 32 We zijn klaar voor de strijd. We zullen de Jordaan oversteken om te vechten voor de Heer. Maar daarna krijgen wij dit gebied, hier aan de oostkant van de Jordaan.’
Mozes verdeelt het land
33 Toen gaf Mozes aan de stammen Gad, Ruben en de helft van de stam Manasse elk een eigen gebied. Ze kregen het gebied met alle steden van Sichon, de koning van de Amorieten, en het gebied met alle steden van Og, de koning van Basan.
34 De mensen van de stam Gad bouwden de volgende steden weer op: Dibon, Atarot, Aroër, 35 Atrot-Sofan, Jazer, Jogboha, 36 Bet-Nimra en Bet-Haran. Die steden hadden grote, sterke muren. Ook bouwden ze schuren voor hun vee.
37-38 De mensen van de stam Ruben bouwden de volgende steden weer op en gaven ze nieuwe namen: Chesbon, Elale, Kirjataïm, Sibma en de steden die bekend waren als Nebo en Baäl-Meon.
39 De nakomelingen van Machir, de zoon van Manasse, gingen naar Gilead. Zij veroverden dat gebied en jaagden de Amorieten daar weg. 40 Daarom gaf Mozes het gebied Gilead aan de nakomelingen van Machir. En die gingen daar wonen.
41 Jaïr, ook een zoon van Manasse, veroverde een aantal kleine dorpen. Hij noemde die de Dorpen van Jaïr.
42 Nobach veroverde de stad Kenat met de dorpen daaromheen, en hij noemde de stad naar zichzelf: Nobach.