God straft de onderdrukkers
1-2 Er zijn mensen die kwade plannen bedenken als ze in bed liggen. Zodra ze ’s ochtends opstaan, voeren ze die plannen uit. Want ze hebben veel macht. Als ze een akker willen hebben, dan pakken ze die van iemand af. En als ze een huis willen hebben, dan nemen ze dat gewoon in bezit. Ze onderdrukken andere mensen, en stelen hun bezittingen.
Maar met die onderdrukkers zal het slecht aflopen! 3 Want de Heer zegt tegen hen: ‘Ik zal iets verschrikkelijks met jullie laten gebeuren. Jullie zullen er niet aan kunnen ontsnappen. Er komt een vreselijke tijd voor jullie!
4 Dan zullen de mensen dit klaaglied over jullie zingen:

‘Het is afgelopen met de onderdrukkers,
ze hebben helemaal niets meer!
Hun grond is van hen afgepakt,
hun akkers zijn aan slechte mensen gegeven.’

5 Luister, onderdrukkers! Als het land weer verdeeld wordt onder mijn volk, dan zullen jullie geen enkel stuk grond meer krijgen.’
Micha’s tegenstanders
Micha’s tegenstanders protesteren
6 Mijn tegenstanders zeggen tegen mij: ‘Je bent de mensen steeds aan het waarschuwen. Houd toch eens op met dat gezeur! Jouw beschuldigingen zijn grote onzin. 7 De Heer zou nooit zulke dingen tegen zijn eigen volk zeggen. Zo snel verliest hij zijn geduld niet. Hij zou ons nooit kwaad willen doen!’
Micha reageert op zijn tegenstanders
Maar ik zeg tegen mijn tegenstanders: ‘Ik zeg vriendelijke dingen tegen iedereen die eerlijk leeft. Maar jullie gedragen je slecht! 8 Jullie zijn de vijanden van mensen die in vrede willen leven. Als iemand rustig voorbijloopt, pakken jullie zijn jas af. 9 Jullie jagen vrouwen weg uit de huizen waar ze gelukkig zijn. En jullie maken hun kinderen voor altijd ongelukkig.
10 Maak je maar klaar om weg te gaan. Hier zijn jullie niet meer veilig. Want door jullie misdaden is dit land onrein geworden. Daarom zal het helemaal vernietigd worden.
11 Maar jullie willen dat niet horen. Jullie horen liever een profeet die alleen maar leugens vertelt, en die jullie wijn en bier belooft!’
God zal het volk terugbrengen
De Heer zal de Israëlieten verzamelen
12 De Heer zegt: ‘Ik zal het hele volk van Israël weer bij elkaar brengen. Alle Israëlieten die nog over zijn, zal ik verzamelen en terugbrengen naar hun eigen land. Net zoals een herder zijn schapen verzamelt en terugbrengt naar hun eigen stal. Dan zal het land weer vol zijn met mensen.’
13 De Heer zelf zal koning zijn van zijn volk. Hij zal de Israëlieten bevrijden uit de landen waar ze gevangen zitten. Ze zullen uit die landen wegtrekken, en de Heer zal voor hen uit gaan.