Regels voor het goedmaken van fouten
De Heer is in de heilige tent
1-2 Nadab en Abihu, de twee zonen van Aäron, waren gestorven toen ze de heilige tent in gegaan waren. Na hun dood zei de Heer tegen Mozes: ‘Zeg namens mij tegen je broer Aäron dat hij niet op elk moment de ruimte met de heilige kist in mag gaan. Want boven de kist en het deksel met de twee engelen ben ik aanwezig in een wolk. Als Aäron toch zomaar bij de heilige kist komt, zal hij sterven.
Speciale priesterkleren
3-4 Als Aäron naar de heilige ruimte wil gaan, moet hij de volgende dingen doen.
Hij moet speciale priesterkleren aantrekken: een linnen priesterhemd en een linnen broek. Ook moet hij een linnen riem om zijn middel doen en een linnen tulband opzetten. Omdat die kleren heilig zijn, moet hij zich eerst wassen.
Het uitkiezen van de offerdieren
Aäron moet een jonge stier meenemen voor het offer waarmee zijn eigen fouten goedgemaakt worden. En een ram voor het offer dat helemaal verbrand moet worden. 5 Ook moet hij twee bokken meenemen voor het offer waarmee de fouten van de Israëlieten goedgemaakt worden. En een tweede ram voor het offer dat helemaal verbrand moet worden.
6 Aäron moet eerst de stier offeren om zijn eigen fouten goed te maken. Zo zorgt hij ervoor dat alles weer goed is tussen mij en hem, en tussen mij en zijn familie.
7 Daarna moet hij de twee bokken naar de ingang van de heilige tent brengen, naar het grote altaar. 8 Daar moet hij loten om te beslissen welke bok voor mij is, en welke bok voor de god Azazel.
9 De bok die voor mij is, is een offer waarmee de fouten van de Israëlieten goedgemaakt worden. 10 De bok die voor Azazel is, moet levend bij het grote altaar blijven staan. Later moet Aäron die bok de woestijn in sturen, naar Azazel. Zo zorgt hij ervoor dat alles weer goed is tussen mij en de Israëlieten.
Het offeren van de stier
11 Aäron moet dus eerst de stier halen die bestemd is voor het offer waarmee zijn eigen fouten goedgemaakt worden. Dan moet hij die stier slachten. Met dat offer zorgt hij ervoor dat het weer goed is tussen mij en hem, en tussen mij en zijn familie.
12 Daarna moet Aäron een bak vullen met gloeiende kooltjes van het grote altaar bij de ingang van de heilige tent. Ook moet hij twee volle handen wierook nemen. Het moet goede, geurige wierook zijn. Hij moet alles naar de heilige ruimte achter het gordijn brengen. 13 En daar moet hij de wierook op het altaar verbranden. Dan zal de rook ervoor zorgen dat hij de heilige kist en het deksel met de twee engelen niet meer ziet. Als Aäron het deksel wel ziet, zal hij sterven.
Bloed druppelen bij de heilige kist
14 Dan moet Aäron wat bloed van de stier nemen. Dat moet hij op het deksel met de twee engelen druppelen. Ook moet hij zeven keer wat bloed druppelen op de grond voor de heilige kist.
15 Daarna moet hij de bok slachten die bestemd is voor het offer waarmee de fouten van het volk goedgemaakt worden. Het bloed van de bok moet hij naar de heilige ruimte achter het gordijn brengen. En met dat bloed moet hij hetzelfde doen als met het bloed van de stier. Hij moet het dus op het deksel van de heilige kist en op de grond druppelen.
16 Zo zorgt hij ervoor dat de heilige ruimte weer rein wordt. Want die is onrein geworden door alle fouten en zonden van de Israëlieten. Ook de rest van de heilige tent moet hij weer rein maken. Want de tent staat midden tussen de Israëlieten, en zij zijn onrein.
17 Zolang Aäron bezig is om de heilige ruimte weer rein te maken, mag niemand de heilige tent in.
Bloed smeren aan het grote altaar
Als Aäron alles weer goedgemaakt heeft tussen mij en iedereen, 18 mag hij weer naar buiten komen. Hij moet naar het grote altaar gaan, bij de ingang van de heilige tent. Want hij moet ervoor zorgen dat ook het altaar weer rein wordt. Hij moet wat bloed van de stier en van de bok aan de hoeken van het altaar smeren. 19 En hij moet zeven keer wat bloed tegen het altaar spatten. Zo zorgt hij ervoor dat het grote altaar weer rein en heilig wordt. Want dat was onrein geworden door de fouten van de Israëlieten.
De levende bok
20 Als de heilige ruimte en de rest van de heilige tent, en ook het grote altaar weer rein zijn, moet Aäron de nog levende bok laten halen.
21 Hij moet allebei zijn handen op de kop van de bok leggen. En hij moet hardop zeggen wat de Israëlieten verkeerd gedaan hebben. Al hun fouten en zonden moet hij noemen. Op die manier legt hij alle fouten van het volk op de kop van de bok. Daarna moet de bok naar de woestijn gebracht worden. Dat moet iemand doen die daar speciaal voor aangewezen is.
22 Zo neemt de bok alle fouten van de Israëlieten mee naar de woestijn, waar geen mensen wonen.
Nog meer offers
Als de bok vrijgelaten is in de woestijn, 23 moet Aäron teruggaan naar de heilige tent. Hij moet de speciale priesterkleren uittrekken, en die laten liggen bij de heilige ruimte. 24 Daarna moet hij zichzelf wassen op een heilige plaats, en weer gewone kleren aantrekken.
Dan moet hij weer naar buiten gaan en twee rammen offeren die helemaal verbrand moeten worden. Met die offers zorgt hij ervoor dat het weer goed is tussen mij en hem, en tussen mij en het volk.
25 Ten slotte moet hij ook de vette delen van de stier en de bok verbranden op het altaar.
De helpers moeten zich wassen
26 De man die de levende bok naar de woestijn gebracht heeft, moet zichzelf en zijn kleren wassen. Pas daarna mag hij weer in het kamp van de Israëlieten komen.
27 Met het bloed van de stier en de bok is de heilige tent weer rein gemaakt. De huid, het vlees en de ingewanden van de dieren moeten verbrand worden buiten het kamp. 28 De man die alles verbrandt, moet daarna zichzelf en zijn kleren wassen. Pas dan mag hij weer in het kamp komen.
Een regel voor altijd
29 Op de tiende dag van de zevende maand moeten alle Israëlieten vasten, en mogen ze niet werken. Die regel blijft altijd gelden, voor de Israëlieten en voor de vreemdelingen die bij hen wonen. 30 Op die dag moet de hogepriester ervoor zorgen dat het weer goed is tussen het volk en mij, de Heer. Alle fouten van het volk zullen worden vergeven. En dan is het volk weer rein voor mij.
31 Op die dag mag dus niemand werken, en moet iedereen vasten. Die regel geldt voor altijd.
32 Alle offers op die dag moeten gebracht worden door de hogepriester. Dus door Aäron, of door de nakomeling van Aäron die dan hogepriester is. De hogepriester moet de speciale heilige priesterkleren aandoen. 33 En hij moet de heilige ruimte in de heilige tent, de rest van de heilige tent en het grote altaar weer rein maken. Zo zorgt hij ervoor dat alles weer goed is tussen mij en de priesters, en tussen mij en de rest van het volk.
34 Die regel geldt voor altijd: de hogepriester moet er één keer per jaar voor zorgen dat alle fouten van de Israëlieten goedgemaakt worden. Dan is het weer goed tussen mij en de Israëlieten.’
Aäron hield zich voortaan aan alles wat de Heer tegen Mozes gezegd had.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap