Twaalf mannen maken een monument
1 Toen alle Israëlieten aan de overkant van de Jordaan waren, zei de Heer tegen Jozua: 2 ‘Kies uit het volk twaalf mannen, uit elke stam één. 3 Zeg tegen die mannen dat ze naar het midden van de Jordaan moeten gaan. Op de plek waar de priesters staan, moeten ze twaalf grote stenen pakken. Die moeten ze neerleggen in het kamp waar ze vannacht gaan slapen.’
4 Dus Jozua koos twaalf mannen uit, één uit elke stam. Hij riep hen bij zich 5 en zei: ‘Ga naar het midden van de Jordaan, naar de heilige kist van de Heer, jullie God. Daar moet ieder van jullie één steen pakken, voor elke stam één. Die moet je op je schouder hierheen dragen. 6 De stenen zullen later voor jullie een teken zijn. Als jullie kinderen dan vragen wat die stenen betekenen, 7 dan moet je zeggen: ‘Het water van de Jordaan werd tegengehouden door de heilige kist van de Heer. Want zodra de kist de Jordaan in ging, stopte het water met stromen. Deze stenen zullen ons daar voor altijd aan herinneren.’’
8 De twaalf mannen deden wat Jozua gezegd had. Ze haalden twaalf stenen uit de Jordaan, één voor elke stam. Ze brachten de stenen naar hun kamp en legden ze daar neer. Zo deden ze precies wat de Heer tegen Jozua gezegd had.
Jozua maakt ook een monument
9 Jozua maakte een monument midden in de rivier, op de plek waar de priesters stonden. Dat monument bestond ook uit twaalf stenen, en het staat daar nog steeds.
10 De priesters moesten midden in de Jordaan blijven staan totdat de opdracht van de Heer helemaal uitgevoerd was. Mozes had vroeger al tegen Jozua gezegd dat het zo moest gebeuren.
De priesters lopen voorop
De Israëlieten waren zo snel mogelijk naar de overkant van de rivier gegaan. 11-13 Daarna gingen ook de priesters naar de overkant, met de heilige kist van de Heer.
Toen gingen de Israëlieten verder. De priesters liepen voorop, en het volk liep achter hen aan. Maar helemaal vooraan liep een groep van 40.000 soldaten. Dat waren de soldaten van de stammen Ruben en Gad, en van de helft van de stam Manasse. Want zo had Mozes het gezegd. De soldaten liepen voorop om te gaan vechten in de buurt van Jericho.
14 Op die dag kregen alle Israëlieten veel respect voor Jozua. Net zo veel respect als ze vroeger voor Mozes hadden. Daar zorgde de Heer voor.
De rivier stroomt weer vol
15 De Heer had tegen Jozua gezegd: 16 ‘Zeg tegen de priesters dat ze met de heilige kist uit de Jordaan moeten komen.’ 17 Dat had Jozua gedaan, 18 en de priesters waren de Jordaan uit gekomen. Meteen ging de rivier weer stromen, en het water stond weer net zo hoog als eerst.
19 De Israëlieten bereikten de overkant van de Jordaan op de tiende dag van de eerste maand. Ze maakten een kamp bij de stad Gilgal, ten oosten van Jericho. 20 En de twaalf stenen die de mannen uit de Jordaan gehaald hadden, werden daar rechtop gezet.
21 Toen zei Jozua tegen de Israëlieten: ‘Als jullie kinderen later vragen wat die stenen betekenen, 22 zeg dan het volgende: ‘Wij zijn dwars door de Jordaan naar de overkant gelopen, over droge grond. 23 Want de Heer hield het water tegen. Op dezelfde manier heeft hij ons volk vroeger naar de overkant van de Rietzee gebracht. 24 Door die wonderen zullen alle volken op aarde weten hoe machtig de Heer, onze God, is. En door die wonderen zullen jullie hem altijd dienen.’’
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap