Over de Ammonieten
God gaat de Ammonieten straffen
1 Dit zegt de Heer over de Ammonieten: ‘De Ammonieten hebben het gebied Gad met geweld in bezit genomen. Ze wonen in steden die van Israël zijn. Hoe durven ze! Alsof er geen Israëlieten meer over zijn! Alsof het land niet meer van Israël is!
2 Daarom zal ik de Ammonieten straffen. In hun hoofdstad Rabba zal het geschreeuw van hun vijanden klinken. De stad wordt verwoest, er blijft alleen een hoop stenen over. En de steden en dorpen eromheen worden helemaal verbrand. Dan zullen de Israëlieten hun gebied weer in bezit nemen, het gebied dat de Ammonieten van hen hebben afgepakt.’
3 Huil maar, inwoners van Chesbon! Want de stad Ai is al verwoest. Schreeuw het uit, vrouwen van Rabba! Trek rouwkleren aan, laat zien dat je verdriet hebt! Ren maar rond buiten de stad, op zoek naar een schuilplaats. Want jullie god Milkom wordt meegenomen naar een ver land, samen met al jullie priesters en leiders.
Na de straf zal het weer goed komen
4 Ammonieten, wat zijn jullie toch trots op je land, dat land vol vruchtbare velden en dalen. Eigenwijs volk! Jullie vertrouwen op je rijkdom en zeggen: ‘Niemand kan ons aanvallen!’
5 Maar God, de machtige Heer, zegt: ‘Ik zal ervoor zorgen dat jullie aangevallen worden. Van alle kanten zal er gevaar voor jullie dreigen. Dan zullen jullie allemaal wegvluchten, overal heen. En er zal niemand zijn die jullie weer bij elkaar brengt.
6 Maar ooit zal ik ervoor zorgen dat het weer goed gaat met de Ammonieten.’ Dat zegt de Heer.
Over Edom
Het land Edom wordt vernietigd
7 Dit zegt de machtige Heer over Edom: ‘De wijsheid van Edom is weg. De wijze mannen in Edom hebben geen verstand meer. Hun wijsheid is waardeloos geworden.
8 Dedanieten, vlucht snel weg uit Edom, kruip diep weg tussen de rotsen! Want ik zal Edom vernietigen. Ik ga het volk van Edom straffen!
9 Druivenplukkers laten altijd wel een paar druiven hangen. En dieven stelen wat ze mee willen nemen, de rest laten ze staan. 10 Maar ik haal het land van Edom helemaal leeg! Ik open alle schuilplaatsen, niemand zal verborgen blijven. Ik vernietig het hele volk van Edom! Ook iedereen die bij hen hoort, of die bij hen in de buurt woont. 11 Er blijft niemand over om voor de zwakke mensen te zorgen. Weduwen krijgen geen steun, kinderen zonder vader krijgen geen hulp.’
De straf voor Edom staat vast
12 De Heer zegt: ‘Luister, volk van Edom! Denk je dat ik jullie niet zal straffen? Ik straf zelfs volken die geen straf verdiend hebben. Dus jullie zal ik zeker straffen, dat staat vast!
13 Dit zeg ik, de Heer: Ik ga de stad Bosra vernietigen. Dat is zo zeker als ik leef. Het wordt een woestijn, een verschrikkelijke plek. Bosra zal door iedereen bespot worden, die naam wordt alleen nog als scheldwoord gebruikt. Ja, Bosra en alle steden eromheen zullen voor altijd veranderen in een hoop stenen.’
Het loopt slecht af met Edom
14 Ik, Jeremia, heb de woorden van de Heer gehoord. Hij stuurde boodschappers naar alle volken met dit bericht: ‘Kom allemaal met jullie legers, en val Edom aan.’
15 De Heer zegt tegen het volk van Edom: ‘Ik zorg ervoor dat er weinig van jullie overblijft, en dat iedereen jullie bespot. 16 Jullie zijn erg trots op jezelf! Jullie denken dat iedereen bang voor jullie is. Zo houden jullie jezelf voor de gek. Jullie denken: Wij wonen hier hoog, wij zijn veilig. We wonen tussen de rotsen en hoog in de bergen.
Maar al wonen jullie op de hoogste bergtoppen, tussen de nesten van adelaars, dan nog kom ik jullie halen!
17 Ja, met Edom zal het heel slecht aflopen. Iedereen die het verwoeste land ziet, zal beven van angst en zich snel omdraaien. 18 Ik zal Edom volledig verwoesten, net als Sodom en Gomorra en de steden daar vlakbij. Er zal niemand meer in Edom wonen, geen mens wil daar nog zijn.’ Dat zegt de Heer.
De aanval op Edom komt plotseling
19 De Heer zegt: ‘Plotseling zal ik Edom aanvallen en alle Edomieten hun land uit jagen. Net zoals een leeuw plotseling uit de struiken tevoorschijn springt en alle schapen van een kudde wegjaagt.
Ik kan het volk van Edom wel een koning geven, maar kan die hen ook beschermen? Nee, want niemand is sterker dan ik, geen enkele koning kan mij tegenhouden!
20 Luister daarom naar het besluit dat ik over Edom genomen heb. Hoor wat ik van plan ben met de mensen in dat land. Het zal heel slecht met hen aflopen. Zelfs de kinderen worden met geweld meegenomen. Mijn besluit staat vast. 21 Als Edom verslagen wordt, zal de aarde beven van het lawaai. Het geschreeuw van de Edomieten zal klinken tot bij de Rode Zee.
22 De vijanden zijn onderweg. Ze komen naar Edom toe, zo snel als adelaars. Ze zullen de stad Bosra aanvallen. Dan zullen zelfs de dapperste helden van Edom beven van schrik. Ze zullen in paniek zijn, zoals een vrouw die gaat bevallen.’
Over Damascus
De stad Damascus wordt vernietigd
23 De inwoners van de steden Hamat en Arpad zijn wit van schrik. Ze hebben vreselijk nieuws over Damascus gehoord. Hun hart gaat tekeer als een woeste zee. En ze worden niet meer kalm. 24 Alle inwoners van Damascus hebben de moed verloren. Ze vluchten weg, totaal in paniek. Ze schreeuwen en beven, zoals een vrouw die gaat bevallen.
25 Want hun geweldige stad, waar ze zo veel van hielden, is helemaal verlaten! 26 Dat komt door de machtige Heer. Hij heeft gezegd: ‘Ik zorg ervoor dat alle sterke mannen in de stad gedood worden. Alle soldaten van Damascus zullen sterven. 27 Ik laat de muren van de stad en de paleizen van koning Benhadad helemaal afbranden.’
Over Kedar en Chasor
De opdracht van de Heer
28 De volken van Kedar en Chasor werden verslagen door koning Nebukadnessar van Babylonië. Want de Heer had gezegd: ‘Vooruit, val het land Kedar aan, vernietig de volken van het oosten. 29 Roof hun tenten, geiten en schapen. Neem alles mee wat ze bezitten. Pak hun kamelen af. Schreeuw tegen hen: ‘Overal is dood en vernietiging!’’
Het plan van Nebukadnessar
30 De Heer zegt: ‘Mensen uit Chasor, vlucht! Vlucht ver weg, kruip diep weg tussen de rotsen. Koning Nebukadnessar is van plan om jullie aan te vallen. Zijn besluit staat vast.
31 Want ik, de Heer, heb tegen hem gezegd: ‘Vooruit, ga met je leger naar die volken in de woestijn. Ze maken zich geen zorgen, ze leven in vrede. Ze wonen in tenten, ver weg van de andere volken. Ze hebben geen steden met muren en poorten.’
32 Al hun kamelen zullen geroofd worden, al hun vee wordt meegenomen door de vijand. Ik ga die woestijnbewoners wegjagen, naar alle kanten. Ik breng voor hen overal vernietiging.
33 Het land Chasor wordt een plaats voor wilde dieren, het wordt voor altijd een woest gebied. Er zal niemand meer wonen, geen mens wil daar nog zijn.’
Over Elam
34 De Heer gaf de profeet Jeremia een boodschap over het land Elam. Dat gebeurde toen Sedekia koning van Juda geworden was.
Het land Elam wordt vernietigd
35 De machtige Heer zegt: ‘Ik zal het leger van Elam vernietigen. Zo maak ik een eind aan Elams macht. 36 Ik stuur van alle kanten stormen op Elam af. Zo jaag ik de Elamieten weg naar alle kanten, ze zullen zich als vluchtelingen verspreiden over de hele aarde.
37 Ik laat de Elamieten beven van angst. Ze zullen doodsbang zijn voor hun vijanden, die hen willen doden. Ik stuur rampen op hen af, omdat ik woedend ben. En ik kom met mijn zwaard achter hen aan, tot ik ze allemaal gedood heb.
38 Ik zal zelf over Elam gaan heersen, ik zal de koning en de leiders van dat land doden. 39 Maar ooit zal ik ervoor zorgen dat het weer goed gaat met Elam.’ Dat zegt de Heer.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap