1 De Heer zegt: ‘In die tijd zal Israël mijn volk zijn, en ik zal de God zijn van heel Israël.’
De Heer zal zijn volk opnieuw helpen
2 De Heer zegt: ‘Volk van Israël, jullie voorouders ontsnapten aan hun vijanden, en vluchtten de woestijn in. Toen ben ik gekomen om hen te helpen. Ik ging met hen mee en bracht hen naar een plaats om uit te rusten. 3 Ik heb altijd van mijn volk gehouden, mijn liefde duurt eeuwig. Daarom zal ik ook aan jullie mijn liefde laten zien. Ook jullie zullen zeggen: ‘De Heer is gekomen om ons te helpen.’
4 Ik zal weer een groot volk van jullie maken. Het land zal weer opgebouwd worden. Er zal weer gedanst en gezongen worden, er zal weer muziek klinken in het land. 5 Jullie zullen weer wijngaarden aanleggen op de heuvels van Samaria. En jullie zullen daar zelf de druiven plukken.
6 Er komt een dag dat Israël weer één volk is. Dan wordt er geroepen vanuit de Efraïm-bergen: ‘Kom allemaal mee naar Jeruzalem! We gaan naar de tempel van de Heer, onze God.’’
De Heer haalt zijn volk terug
7 De Heer zegt: ‘Juich van vreugde, wees blij! Zing een vrolijk lied over Israël, het belangrijkste volk op aarde. Laat horen dat je blij bent, en roep: ‘Israël is niet verdwenen. De Heer heeft zijn volk gered!’’
8 De Heer zegt: ‘Ik haal mijn volk terug uit het verre noorden en uit de verste landen op aarde. Ze komen allemaal terug, ook de mensen die blind zijn, en de mensen die niet kunnen lopen. Ook vrouwen die zwanger zijn of moeten bevallen. Een enorme groep mensen zal terugkomen!
9 Huilend zullen ze op weg gaan, maar ik zal hen troosten en leiden. Ik breng hen langs plaatsen waar ze water kunnen drinken. En langs goede wegen, waar niemand zal struikelen. Want ik houd van mijn volk Israël, zoals een vader houdt van zijn oudste zoon.’
De Heer zorgt voor een goede tijd
10 Luister, volken! Dit is het besluit van de Heer, maak het bekend tot in de verste landen. De Heer heeft zijn volk weggejaagd, maar hij zal het ook weer terugbrengen. Hij zal voor hen zorgen zoals een herder voor zijn schapen zorgt.
11 De Heer gaat zijn volk redden. Hij gaat de Israëlieten bevrijden van hun vijanden, die sterker zijn dan zij. 12 Dan zullen de Israëlieten juichend naar de berg Sion komen. Ze zullen stralen van vreugde om alles wat de Heer hun geeft: brood, wijn, olijven, geiten, schapen, koeien. Het zal zijn alsof ze in een prachtige tuin leven. Ze zullen nooit meer honger of dorst hebben.
13 De Heer zegt: ‘Meisjes en jongens zullen vrolijk dansen, zelfs oude mensen dansen mee. Want ik maak een eind aan de rouw en het verdriet van mijn volk. Ik troost hen en maak hen weer blij. 14 De priesters zullen weer genieten van het offervlees. En mijn volk zal genieten van al het goede dat ik hun geef.’
Er komt een eind aan het verdriet
15 De Heer zegt: ‘In Rama wordt gehuild en geschreeuwd. Rachel huilt om haar kinderen, de Israëlieten. Ze wil niet dat iemand haar komt troosten, want haar kinderen zijn er niet meer. 16-17 Maar ik, de Heer, zeg: Stop met huilen, droog je tranen. Er is hoop voor de toekomst, alles komt goed! De Israëlieten zullen terugkomen uit het land van de vijand. Ze zullen terugkeren naar hun eigen land.’
De Heer houdt van zijn volk
18 De Heer zegt: ‘Ik heb gehoord dat het volk van Israël spijt heeft. Ze zeggen: ‘Heer, u hebt ons gestraft. U hebt ons geslagen, omdat wij ongehoorzaam waren. Maar breng ons bij u terug. Laat ons bij u terugkomen. Want u, Heer, bent onze God. 19 Wij zijn bij u weggegaan. Maar toen we begrepen wat we gedaan hadden, kregen we spijt. We schamen ons voor wat we gedaan hebben. Ja, we schamen ons diep. We hebben spijt van alles wat we vroeger verkeerd gedaan hebben.’’
20 De Heer zegt: ‘Ik houd van mijn volk. Ik houd van Israël, zoals een vader houdt van zijn enige kind. Daar denk ik aan, telkens als ik over Israël spreek. En dan voel ik de pijn over hoe het nu is. Ik heb medelijden met mijn volk. Ik ga hen helpen.’
Het volk moet terugkeren naar huis
21 Volk van Israël, maak je klaar voor de reis. Denk terug aan de weg die je ooit moest gaan. Ga nu langs dezelfde weg terug. Volk van Israël, ga terug! Keer terug naar je steden! 22 Ontrouw volk, hoe lang blijf je nog weglopen van de Heer? Kom naar huis!
De Heer zorgt voor een nieuwe tijd. Alles wordt anders. Dan zal het volk van Israël lijken op een vrouw die haar man omhelst.
Het zal weer goed gaan met het volk
23 De machtige Heer, de God van Israël, zegt: ‘Ik zal zorgen dat het weer goed gaat met mijn volk. Iedereen in Juda zal weer zeggen: ‘Heer, zegen uw heilige stad Jeruzalem, stad van recht en vrede!’
24 Dan zullen de steden van Juda weer bewoond worden. Er wonen weer boeren op het land, en herders trekken weer rond met hun schapen. 25 Iedereen die dorst heeft, zal ik te drinken geven. Iedereen die geen kracht meer heeft, maak ik weer sterk. 26 En iedereen die wakker wordt en zijn ogen opent, zal zeggen: ‘Ik voel me weer goed.’’
Na de straf komt de tijd van redding
27 De Heer zegt: ‘Er komt een tijd dat ik mijn volk weer groot en vruchtbaar zal maken. Dan zal ik in Israël en Juda weer veel mensen en dieren laten leven.
28 Ik heb niet geaarzeld om mijn volk te straffen. Ik heb hen weggehaald uit hun land, ik heb alles afgebroken. Ik heb hen vernietigd, ik heb hen kapotgemaakt. Ik heb rampen op hen afgestuurd. Maar nu zal ik ook niet aarzelen om hen te redden. Ik zal hen terug laten gaan naar hun land, en alles weer opbouwen.
29 In die tijd zal niemand meer zeggen: ‘De ouders hebben zure druiven gegeten, en de kinderen kregen daar slechte tanden van.’ 30 Want nooit meer zal iemand gestraft worden voor de slechtheid van zijn ouders. Nee, als iemand gestraft wordt, is het vanwege zijn eigen slechtheid.’
Er komt een nieuwe afspraak
31 De Heer zegt: ‘Er komt een tijd dat ik een nieuwe afspraak maak met de inwoners van Israël en Juda. 32 Dat zal een andere afspraak zijn dan die ik gemaakt heb met hun voorouders, toen ik hen uit Egypte leidde. Zij waren mijn dienaren, zij moesten zich aan die afspraak houden. Maar dat deden ze niet.
33 Dit zal mijn nieuwe afspraak met de Israëlieten zijn: Ik zal ervoor zorgen dat ze mijn regels kennen. Ik zal ze in hun hart schrijven, zodat ze die nooit vergeten. Dan zal ik hun God zijn, en zij zullen mijn volk zijn. 34 Ze hoeven dan niet meer tegen elkaar te zeggen: ‘Zorg dat je God, de Heer, kent!’ Want in die tijd zal iedereen mij kennen, van klein tot groot! Dan vergeef ik hun fouten, en vergeet ik hun zonden.’
Israël blijft voor altijd Gods volk
35 De Heer zegt: ‘Ik heb de zon gemaakt om overdag licht te geven. Ik heb de maan en de sterren gemaakt om ’s nachts licht te geven. Ik laat het stormen op zee, ik zorg voor hoge golven. Mijn naam is: Machtige Heer.
36 Ik heb de tijden van dag en nacht bepaald, en de plaats van het land en de zee. Het zal altijd zo blijven. Net zo zal Israël voor altijd mijn volk blijven. 37 Nooit zal iemand de hemel kunnen meten, of kunnen onderzoeken hoe ik de aarde gemaakt heb. En nooit zal ik mijn volk Israël wegdoen, ook al hebben ze veel slechte dingen gedaan!’
Jeruzalem zal Gods heilige stad zijn
38 De Heer zegt: ‘Er komt een tijd dat Jeruzalem weer opgebouwd wordt. Dan zal het mijn eigen stad zijn. Dan loopt de stadsmuur van de Chananel-toren tot de Hoekpoort. 39 En vanaf de Hoekpoort zal de muur helemaal doorlopen tot de Gareb-heuvel, en vanaf daar naar Goa.
40 Binnen de stad ligt dan het Hinnom-dal, waar de doden begraven worden en waar de as van het altaar ligt. Ook alle velden tot aan het Kidron-dal liggen dan in de stad. De stadsmuur loopt langs het Kidron-dal tot aan de Paardenpoort aan de oostkant. Dat hele gebied is dan mijn heilige stad. Jeruzalem zal nooit, nooit meer worden afgebroken en verwoest!’