Mordechai krijgt een hoge functie
1-2 Diezelfde dag nog liet de koning Mordechai bij zich in het paleis komen. Want Ester had hem verteld dat Mordechai haar neef was. De koning deed zijn ring af en gaf hem aan Mordechai. Het was dezelfde ring die hij eerst aan Haman gegeven had.
De koning gaf alle bezittingen van Haman, de vijand van de Joden, aan Ester. En Ester vroeg aan Mordechai of hij ervoor wilde zorgen.
De Joden mogen zich verdedigen
Ester vraagt de koning om hulp
3 Toen liet Ester zich voor de voeten van de koning vallen. Ze huilde, en smeekte hem: ‘Alstublieft, doe iets tegen het vreselijke plan van Haman!’
4 De koning wees met zijn gouden staf naar Ester. Ester raakte de staf aan en stond op. Ze ging voor de koning staan 5 en zei: ‘Koning, als u echt van mij houdt, doet u dan het volgende. Als u het goedvindt, geef dan het bevel om een nieuwe brief te schrijven. Een brief waarin staat dat de brieven van Haman niet meer geldig zijn. Want in die brieven staat dat alle Joden in het hele land gedood moeten worden. 6 Maar ik kan mijn volk niet laten vermoorden! Ik wil mijn familie niet zien sterven!’
Er moet een nieuwe brief komen
7 De koning zei tegen Ester en Mordechai: ‘De bezittingen van Haman heb ik al aan Ester gegeven. En Haman zelf is aan een paal opgehangen omdat hij de Joden wilde doden. 8 Maar ik kan een koninklijke brief niet zomaar ongeldig maken. Want die is namens mij geschreven. Het stempel van mijn ring staat erop.
Jullie moeten dus zelf een nieuwe brief schrijven. Schrijf daarin wat volgens jullie goed is voor de Joden. Zet er met mijn ring een stempel op. Dan is de brief geschreven namens mij.’
Mordechai en Ester schrijven een brief
9 Meteen daarna lieten Ester en Mordechai de schrijvers van de koning komen. Dat was op de 23ste dag van de derde maand. De schrijvers schreven alles op, precies zoals Mordechai het hun zei. Ze schreven het in brieven voor de Joden en voor de bestuurders van alle steden en alle provincies. Dat waren in totaal 127 provincies, van India tot in Afrika. Elke provincie en elk volk kreeg een brief in zijn eigen taal. Ook de Joden kregen een brief in hun eigen taal.
De Joden mogen zich verdedigen
10-14 Mordechai schreef de brieven namens koning Ahasveros. Hij zette er een stempel op met de koninklijke ring.
In de brieven stond het volgende: ‘Koning Ahasveros geeft de Joden in alle steden toestemming om zich te verzamelen en om te vechten tegen hun vijanden. Dat mag gebeuren op de dertiende dag van de twaalfde maand. Op die dag mogen de Joden zich verdedigen. Ze mogen iedereen doden die hun vrouwen en kinderen aanvalt. En ze mogen alle bezittingen van hun vijanden afpakken. Het maakt niet uit van welk volk die vijanden zijn, of uit welke provincie ze komen.’
Dit moest aan alle volken in alle provincies bekend worden gemaakt. En het moest opgeschreven worden als wet. Zo konden de Joden zich voorbereiden op die dag. Dan konden ze klaarstaan om hun vijanden te doden.
De koning liet de brieven rondbrengen door mannen op snelle koninklijke paarden. Ook in de stad Susa werd de wet bekendgemaakt.
De Joden vieren feest
15 Toen liep Mordechai het paleis uit. Hij had prachtige kleren aan van blauw en wit linnen. Daaroverheen droeg hij een koninklijke mantel van witte en rode stof. En op zijn hoofd had hij een grote gouden kroon.
In de stad Susa werd gejuicht en gefeest. 16 Er kwam nu een tijd van licht en vreugde voor de Joden. Ze waren blij. En iedereen in Susa had respect voor hen.
17 In alle provincies en in alle steden werd de wet van de koning bekendgemaakt. Alle Joden hoorden de wet, en ze juichten van blijdschap. Ze maakten er een feestdag van, met lekker eten en drinken.
Veel mensen gingen de God van de Joden vereren, omdat ze bang geworden waren voor de Joden.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap