Daniël 6:2-29
Daniël in de leeuwenkuil
Daniël wordt minister
2 Koning Darius gaf 120 mannen de opdracht om zijn land te besturen. 3 Hij nam ook drie speciale ministers in dienst. Zij moesten controleren of de 120 bestuurders alles deden zoals de koning het wilde. Eén van de ministers was Daniël.
4 Door zijn grote wijsheid kon Daniël zijn werk goed doen. Hij deed het veel beter dan de andere ministers en bestuurders. Daarom wilde de koning aan Daniël de leiding geven over het hele Perzische rijk.
Daniëls vijanden bedenken een wet
5 De twee andere ministers en de 120 bestuurders probeerden iets te vinden wat Daniël verkeerd deed. Dan konden ze tegen de koning zeggen dat hij fouten maakte. Maar ze vonden niets. Daniël deed altijd wat hij moest doen. Hij deed nooit iets verkeerd, iedereen kon hem vertrouwen.
6 Toen zeiden de ministers en de bestuurders tegen elkaar: ‘Het is onmogelijk iets te vinden wat Daniël fout doet. We moeten dus iets anders bedenken. Iets wat te maken heeft met de wet van zijn God.’
7 Ze gingen zo snel mogelijk naar koning Darius. Ze zeiden: ‘Koning, wij wensen u een lang leven toe! 8 Alle ministers, bestuurders en belangrijkste ambtenaren vinden dat er een nieuwe wet moet komen. En dit is die wet: ‘Dertig dagen lang mogen de mensen alleen aan de koning iets vragen. Al die tijd is het verboden iets te vragen aan een ander mens of aan een god. En wie dat toch doet, wordt in een kuil met leeuwen gegooid.’
9 Koning, u moet nu beslissen dat er zo’n wet komt. En u moet die wet opschrijven. Dan is het een wet die niet veranderd kan worden. Zoals alle wetten van de Meden en de Perzen.’
10 Koning Darius deed wat de ministers en de bestuurders vroegen, en hij schreef de wet op.
Daniël houdt zich niet aan de wet
11 Toen Daniël hoorde over de nieuwe wet, ging hij naar huis. Eén van zijn kamers had ramen in de richting van Jeruzalem. Daar ging hij altijd bidden, iedere dag drie keer, voor een open raam. Ook op die dag knielde hij en bad hij tot zijn God. 12 Op dat moment renden de mannen zijn huis binnen. En ze zagen dat Daniël aan het bidden was.
13 Ze gingen direct naar de koning en zeiden: ‘Koning, u hebt toch gezegd dat iedereen dertig dagen lang alleen aan u iets mag vragen? U hebt toch verboden ook maar iets te vragen aan een ander mens, of tot een god te bidden? Wie dat wel doet, moet toch in een kuil met leeuwen gegooid worden?’
De koning zei: ‘Ja, dat heb ik gezegd. Het is een wet van Meden en Perzen. Daaraan kan niets veranderd worden.’
14 De mannen zeiden: ‘Daniël, die man uit Juda, trekt zich niets aan van u en uw wet. Driemaal per dag knielt hij om tot zijn God te bidden!’
Daniël wordt in de leeuwenkuil gegooid
15 Toen de koning dat hoorde, schrok hij heel erg. En hij probeerde van alles te bedenken om Daniël te redden. De hele dag zocht hij naar een oplossing. 16 Maar de mannen werden ongeduldig en zeiden: ‘Koning, in dit land kan een wet niet veranderd worden. Het is een wet van Meden en Perzen. U hebt die wet zelf gemaakt.’
17 Toen liet de koning Daniël halen. En Daniël werd in de kuil met leeuwen gegooid. Maar de koning zei tegen hem: ‘Je zult gered worden door de God die jij zo trouw dient.’ 18 Met een steen werd de kuil afgesloten. De koning drukte met zijn zegelring een stempel op de steen. Het was het stempel van de koning en zijn ministers. Dat betekende dat niemand de steen mocht weghalen.
De leeuwen doen niets
19 De koning ging terug naar zijn paleis. Hij at niets en die nacht sliep hij niet. Hij kon alleen maar aan Daniël denken. 20 De volgende dag stond de koning al vroeg op. Hij ging snel naar de kuil. 21 Toen hij daar was, riep hij zenuwachtig: ‘Daniël, dienaar van de levende God! Heeft je God, die jij zo trouw dient, je kunnen redden van de leeuwen?’
22 Toen zei Daniël: ‘Koning, ik wens u een lang leven toe! 23 Mijn God heeft zijn engel gestuurd. De engel heeft ervoor gezorgd dat de leeuwen hun bek niet open konden doen. Ze hebben me niets gedaan. God weet dat ik onschuldig ben. En dat ik u niets aangedaan heb, koning.’
Daniël wordt uit de kuil gehaald
24 De koning was heel erg blij. Hij liet Daniël uit de kuil halen. Iedereen kon zien dat er niets met hem gebeurd was. Want hij had op zijn God vertrouwd.
25 Toen gaf de koning opdracht om de vijanden van Daniël te grijpen. Zij werden samen met hun vrouwen en kinderen in de kuil gegooid. Nog voordat ze op de bodem lagen, hadden de leeuwen hen al opgegeten. Er bleef niets van hen over.
Koning Darius schrijft een brief
26 Daarna stuurde koning Darius een brief naar alle volken op aarde. Hij schreef:
‘Ik hoop dat het goed met u gaat. 27 Vandaag geef ik het bevel dat de God van Daniël alle eer moet krijgen. Iedereen in mijn koninkrijk moet veel eerbied voor hem hebben. Want hij is de levende God, nu en altijd. Aan zijn macht komt geen einde. 28 Hij redt mensen en bevrijdt hen. In de hemel en op aarde doet hij dingen die mensen niet kunnen begrijpen. Hij heeft Daniël gered van de leeuwen.’
29 Het ging verder goed met Daniël tijdens de regering van Darius en de Perzische koning Cyrus.
Deel deze pagina op: