Psalm 22
1 Een lied van David. Voor de zangleider. Op de wijs van het lied ‘Een hert in de ochtend’.
God, waarom laat u mij alleen?
2 Mijn God, mijn God,
waarom hebt u mij alleen gelaten?
Hoe hard ik ook schreeuw,
u redt mij niet,
u blijft ver weg.
3 Overdag roep ik: ‘Mijn God!’
maar u antwoordt niet.
’s Nachts roep ik: ‘Mijn God!’
maar ik krijg geen rust.
4 God, u bent heilig!
Uw troon staat in de tempel,
daar zingt uw volk voor u.
5 Onze voorouders hebben op u vertrouwd.
Ze vertrouwden op u, en u bevrijdde hen.
6 Ze riepen u om hulp, en u redde hen.
Ze vertrouwden op u, en u hebt hen geholpen.
7 Ik ben minder waard dan een mens,
ik ben niet meer waard dan een worm.
Iedereen beledigt mij,
niemand heeft respect voor mij.
8 Mensen die mij zien, lachen me uit.
Ze schudden spottend hun hoofd.
9 Ze zeggen: ‘Vertrouw op de Heer!
Bij hem ben je toch veilig?
Hij zal je wel redden,
hij is toch je vriend?’
10 U haalde me uit de buik van mijn moeder,
u liet me drinken aan haar borst.
11 Toen ik geboren werd,
vingen uw handen mij op.
Al voor mijn geboorte was u mijn God.
12 Laat mij dan nu niet alleen!
Want ik ben in nood,
en er is niemand die mij helpt.
Overal zijn vijanden
13 Mijn vijanden zijn overal om mij heen.
Het lijken wel wilde stieren.
14 Het lijken wel brullende leeuwen,
die me willen grijpen en doden!
15 Ik voel me als water dat wegstroomt.
Mijn lichaam valt uit elkaar,
mijn hart klopt haast niet meer.
16 Mijn kracht is weg,
ik kan niet meer spreken.
U laat me bijna sterven.
17 Mijn vijanden zijn overal om me heen,
dreigend als blaffende honden.
Mijn handen en voeten zijn vastgebonden.
18 Ik kan mijn botten tellen,
zo mager ben ik.
Mijn vijanden zien het met plezier.
19 Ze verdelen mijn kleren,
ze loten erom.
Red mij, Heer
20 Heer, kom bij me en geef me kracht!
Wacht niet langer, help mij.
21-22 Red mijn leven,
bescherm me tegen mijn vijanden.
Honden zijn het, leeuwen, wilde stieren!
Hoor mijn gebed en bevrijd mij.
23 Dan zal ik u danken in de tempel.
Tegen iedereen zal ik zeggen:
24 ‘Heb eerbied voor de Heer en zing voor hem!
Volk van Jakob, geef hem eer!
Volk van Israël, buig voor hem!
25 Want hij ziet de ellende van arme mensen,
mensen in nood laat hij niet alleen.
Hij hoort hun gebed om hulp.’
26 Ik zal in de tempel een lied voor u zingen.
Ik zal daar een offer brengen,
zoals ik beloofd heb.
27 Ik geef daar een maaltijd,
en arme mensen mogen mijn gasten zijn.
Ze kunnen eten zo veel als ze willen.
Laten ze tot u bidden en u eren!
Dan gaat het altijd goed met hen.
De Heer is koning
28 De hele wereld moet de Heer vereren,
iedereen moet voor hem buigen,
29 want hij is koning.
De Heer is koning van alle volken.
30 Iedereen moet voor hem knielen:
mensen die het goed hebben,
en ook mensen die gaan sterven,
die het leven moeten verlaten.
31 Ook hun nakomelingen zullen hem dienen
en over hem vertellen aan hun kinderen.
32 Ze zullen altijd over zijn goedheid spreken,
want de Heer heeft wonderen gedaan.
Psalm 22
1 Een lied van David. Voor de zangleider. Op de wijs van het lied ‘Een hert in de ochtend’.
God, waarom laat u mij alleen?
2 Mijn God, mijn God,
waarom hebt u mij alleen gelaten?
Hoe hard ik ook schreeuw,
u redt mij niet,
u blijft ver weg.
3 Overdag roep ik: ‘Mijn God!’
maar u antwoordt niet.
’s Nachts roep ik: ‘Mijn God!’
maar ik krijg geen rust.
4 God, u bent heilig!
Uw troon staat in de tempel,
daar zingt uw volk voor u.
5 Onze voorouders hebben op u vertrouwd.
Ze vertrouwden op u, en u bevrijdde hen.
6 Ze riepen u om hulp, en u redde hen.
Ze vertrouwden op u, en u hebt hen geholpen.
7 Ik ben minder waard dan een mens,
ik ben niet meer waard dan een worm.
Iedereen beledigt mij,
niemand heeft respect voor mij.
8 Mensen die mij zien, lachen me uit.
Ze schudden spottend hun hoofd.
9 Ze zeggen: ‘Vertrouw op de Heer!
Bij hem ben je toch veilig?
Hij zal je wel redden,
hij is toch je vriend?’
10 U haalde me uit de buik van mijn moeder,
u liet me drinken aan haar borst.
11 Toen ik geboren werd,
vingen uw handen mij op.
Al voor mijn geboorte was u mijn God.
12 Laat mij dan nu niet alleen!
Want ik ben in nood,
en er is niemand die mij helpt.
Overal zijn vijanden
13 Mijn vijanden zijn overal om mij heen.
Het lijken wel wilde stieren.
14 Het lijken wel brullende leeuwen,
die me willen grijpen en doden!
15 Ik voel me als water dat wegstroomt.
Mijn lichaam valt uit elkaar,
mijn hart klopt haast niet meer.
16 Mijn kracht is weg,
ik kan niet meer spreken.
U laat me bijna sterven.
17 Mijn vijanden zijn overal om me heen,
dreigend als blaffende honden.
Mijn handen en voeten zijn vastgebonden.
18 Ik kan mijn botten tellen,
zo mager ben ik.
Mijn vijanden zien het met plezier.
19 Ze verdelen mijn kleren,
ze loten erom.
Red mij, Heer
20 Heer, kom bij me en geef me kracht!
Wacht niet langer, help mij.
21-22 Red mijn leven,
bescherm me tegen mijn vijanden.
Honden zijn het, leeuwen, wilde stieren!
Hoor mijn gebed en bevrijd mij.
23 Dan zal ik u danken in de tempel.
Tegen iedereen zal ik zeggen:
24 ‘Heb eerbied voor de Heer en zing voor hem!
Volk van Jakob, geef hem eer!
Volk van Israël, buig voor hem!
25 Want hij ziet de ellende van arme mensen,
mensen in nood laat hij niet alleen.
Hij hoort hun gebed om hulp.’
26 Ik zal in de tempel een lied voor u zingen.
Ik zal daar een offer brengen,
zoals ik beloofd heb.
27 Ik geef daar een maaltijd,
en arme mensen mogen mijn gasten zijn.
Ze kunnen eten zo veel als ze willen.
Laten ze tot u bidden en u eren!
Dan gaat het altijd goed met hen.
De Heer is koning
28 De hele wereld moet de Heer vereren,
iedereen moet voor hem buigen,
29 want hij is koning.
De Heer is koning van alle volken.
30 Iedereen moet voor hem knielen:
mensen die het goed hebben,
en ook mensen die gaan sterven,
die het leven moeten verlaten.
31 Ook hun nakomelingen zullen hem dienen
en over hem vertellen aan hun kinderen.
32 Ze zullen altijd over zijn goedheid spreken,
want de Heer heeft wonderen gedaan.