1 ‘Let op!’ zegt de machtige Heer. ‘Ik stuur mijn boodschapper vooruit. Hij moet de weg voor mij vrijmaken! Hij is de boodschapper die ik beloofd heb, hij is degene op wie jullie wachten. Hij is al onderweg. En meteen daarna zal ik zelf naar mijn tempel komen. Ik, de Heer naar wie jullie verlangen.
2-3 Wie zal er in leven blijven op de dag dat mijn boodschapper komt? Wie kan dat verdragen?
Mijn boodschapper zal zorgen dat de priesters weer rein worden, zoals zilver en goud zuiver worden in een hete oven. Alle schuld van de priesters zal weggenomen worden, zoals vuil weggewassen wordt met zeep.’
Dan kunnen de priesters weer op de goede manier offers brengen aan de Heer. 4 En dan zal de Heer de offers van Juda en Jeruzalem weer aannemen. Net als vroeger, net als lang geleden.
De Heer zal zelf komen
5 De machtige Heer zegt: ‘Ik zal naar jullie toe komen om recht te spreken. Ik zal iedereen straffen die geen eerbied voor mij heeft. Ik straf de mensen die zich bezighouden met toverkunst, de mensen die hun vrouw of hun man ontrouw zijn, en de mensen die leugens vertellen bij de rechter. Ik straf de mensen die hun arbeiders niet betalen, en de mensen die wreed zijn voor weduwen en voor kinderen zonder vader. En ik straf de mensen die vreemdelingen niet geven waar ze recht op hebben. Want al die mensen hebben geen eerbied voor mij.’
Alles moet anders worden
6 De machtige Heer zegt: ‘Ik, de Heer, ben niet veranderd. En jullie zijn ook niet veranderd, nakomelingen van Jakob! 7 Want jullie houden je niet aan mijn wetten. Dat is al zo sinds de tijd van jullie voorouders. Maar jullie moeten weer gaan leven zoals ik het wil! Dan zal ik bij jullie terugkomen.
Jullie zeggen: ‘Hoezo moeten we anders gaan leven?’ 8 Maar jullie weten toch wel dat een mens niet van God mag stelen? En toch stelen jullie van mij! Jullie houden je oogst voor jezelf, jullie brengen niets naar mijn tempel. 9 Ik heb jullie daarvoor gestraft, maar toch blijven jullie allemaal van mij stelen.
10 Jullie moeten het heel anders doen. Breng maar eens een tiende deel van jullie oogst naar de tempel, zodat de priesters weer te eten hebben. Dan zullen jullie zien dat ik jullie beloon!
Dan zal ik weer water uit de hemel laten stromen. Ik zal jullie weer een grote oogst geven. 11 Ik zal de sprinkhanen wegjagen, zodat ze de oogst niet kunnen opeten. En er zullen weer druiven groeien op het land.
12 Dan zullen alle volken zien hoe gelukkig jullie zijn. Want dan wonen jullie in een heerlijk land.’ Dat zegt de machtige Heer.
De Heer blijft trouw aan Israël
Het volk twijfelt aan God
13-14 De Heer zegt: ‘Jullie zeggen verkeerde dingen over mij! En jullie vragen: ‘Wat voor dingen zeggen we dan?’
Jullie zeggen: ‘Het heeft geen zin om God te dienen. Het heeft geen zin om je aan zijn regels te houden. Of om de machtige Heer te laten zien dat je spijt hebt van je fouten. Je hebt er niets aan! 15 Kijk maar hoe goed het gaat met mensen die geen eerbied voor hem hebben. Ze doen slechte dingen, God zou hen moeten straffen! Maar toch doet hij dat niet.’’
De Heer luistert toch naar zijn volk
16 Dat soort dingen zeiden de mensen die de Heer vereerden. De Heer hoorde het allemaal, en hij luisterde naar hen. Hij liet in de hemel de namen van al die mensen opschrijven in een boek. Want hij wilde hen niet vergeten.
17 Over hen zegt de machtige Heer: ‘Zij zullen mijn volk zijn. Zij zullen een kostbaar bezit voor mij zijn op de dag dat ik kom. Ik zal goed voor hen zijn, zoals een vader goed is voor een zoon die hem gehoorzaamt.
18 Op die dag zal mijn volk weer het verschil zien tussen goede en slechte mensen. Tussen mensen die naar mij luisteren en mensen die dat niet doen.’
De Heer zal zijn volk gelukkig maken
19 De machtige Heer zegt tegen zijn volk: ‘Het duurt niet lang meer voordat ik kom! Op de dag dat ik kom, zal het net zo heet zijn als in een brandende oven. Alle trotse en slechte mensen zullen sterven in de hitte van het vuur. Er blijft niets van hen over.
20-21 Maar jullie hebben eerbied voor mij. Voor jullie zal op die dag de zon opgaan. En die zon zal geluk en vrede brengen. Jullie zullen net zo vrolijk zijn als kalveren die losgelaten worden uit de stal. En jullie zullen alle slechte mensen vernietigen. Er zal niets van hen overblijven.’ Dat zegt de machtige Heer.
Mozes en Elia
22 De Heer zegt ook: ‘Jullie mogen niet vergeten wat mijn dienaar Mozes jullie geleerd heeft. Houd je aan de wetten en regels die ik hem gegeven heb op de berg Horeb. Die regels gelden voor het hele volk van Israël.
23 De dag waarop ik kom, zal verschrikkelijk zijn. Maar eerst zal ik de profeet Elia naar jullie toe sturen. 24 Elia zal ervoor zorgen dat ouders vrede sluiten met hun kinderen, en dat kinderen vrede sluiten met hun ouders. Want als dat niet zou gebeuren, zou ik jullie land moeten vernietigen.’
1 ‘Let op!’ zegt de machtige Heer. ‘Ik stuur mijn boodschapper vooruit. Hij moet de weg voor mij vrijmaken! Hij is de boodschapper die ik beloofd heb, hij is degene op wie jullie wachten. Hij is al onderweg. En meteen daarna zal ik zelf naar mijn tempel komen. Ik, de Heer naar wie jullie verlangen.
2-3 Wie zal er in leven blijven op de dag dat mijn boodschapper komt? Wie kan dat verdragen?
Mijn boodschapper zal zorgen dat de priesters weer rein worden, zoals zilver en goud zuiver worden in een hete oven. Alle schuld van de priesters zal weggenomen worden, zoals vuil weggewassen wordt met zeep.’
Dan kunnen de priesters weer op de goede manier offers brengen aan de Heer. 4 En dan zal de Heer de offers van Juda en Jeruzalem weer aannemen. Net als vroeger, net als lang geleden.
De Heer zal zelf komen
5 De machtige Heer zegt: ‘Ik zal naar jullie toe komen om recht te spreken. Ik zal iedereen straffen die geen eerbied voor mij heeft. Ik straf de mensen die zich bezighouden met toverkunst, de mensen die hun vrouw of hun man ontrouw zijn, en de mensen die leugens vertellen bij de rechter. Ik straf de mensen die hun arbeiders niet betalen, en de mensen die wreed zijn voor weduwen en voor kinderen zonder vader. En ik straf de mensen die vreemdelingen niet geven waar ze recht op hebben. Want al die mensen hebben geen eerbied voor mij.’
Alles moet anders worden
6 De machtige Heer zegt: ‘Ik, de Heer, ben niet veranderd. En jullie zijn ook niet veranderd, nakomelingen van Jakob! 7 Want jullie houden je niet aan mijn wetten. Dat is al zo sinds de tijd van jullie voorouders. Maar jullie moeten weer gaan leven zoals ik het wil! Dan zal ik bij jullie terugkomen.
Jullie zeggen: ‘Hoezo moeten we anders gaan leven?’ 8 Maar jullie weten toch wel dat een mens niet van God mag stelen? En toch stelen jullie van mij! Jullie houden je oogst voor jezelf, jullie brengen niets naar mijn tempel. 9 Ik heb jullie daarvoor gestraft, maar toch blijven jullie allemaal van mij stelen.
10 Jullie moeten het heel anders doen. Breng maar eens een tiende deel van jullie oogst naar de tempel, zodat de priesters weer te eten hebben. Dan zullen jullie zien dat ik jullie beloon!
Dan zal ik weer water uit de hemel laten stromen. Ik zal jullie weer een grote oogst geven. 11 Ik zal de sprinkhanen wegjagen, zodat ze de oogst niet kunnen opeten. En er zullen weer druiven groeien op het land.
12 Dan zullen alle volken zien hoe gelukkig jullie zijn. Want dan wonen jullie in een heerlijk land.’ Dat zegt de machtige Heer.
De Heer blijft trouw aan Israël
Het volk twijfelt aan God
13-14 De Heer zegt: ‘Jullie zeggen verkeerde dingen over mij! En jullie vragen: ‘Wat voor dingen zeggen we dan?’
Jullie zeggen: ‘Het heeft geen zin om God te dienen. Het heeft geen zin om je aan zijn regels te houden. Of om de machtige Heer te laten zien dat je spijt hebt van je fouten. Je hebt er niets aan! 15 Kijk maar hoe goed het gaat met mensen die geen eerbied voor hem hebben. Ze doen slechte dingen, God zou hen moeten straffen! Maar toch doet hij dat niet.’’
De Heer luistert toch naar zijn volk
16 Dat soort dingen zeiden de mensen die de Heer vereerden. De Heer hoorde het allemaal, en hij luisterde naar hen. Hij liet in de hemel de namen van al die mensen opschrijven in een boek. Want hij wilde hen niet vergeten.
17 Over hen zegt de machtige Heer: ‘Zij zullen mijn volk zijn. Zij zullen een kostbaar bezit voor mij zijn op de dag dat ik kom. Ik zal goed voor hen zijn, zoals een vader goed is voor een zoon die hem gehoorzaamt.
18 Op die dag zal mijn volk weer het verschil zien tussen goede en slechte mensen. Tussen mensen die naar mij luisteren en mensen die dat niet doen.’
De Heer zal zijn volk gelukkig maken
19 De machtige Heer zegt tegen zijn volk: ‘Het duurt niet lang meer voordat ik kom! Op de dag dat ik kom, zal het net zo heet zijn als in een brandende oven. Alle trotse en slechte mensen zullen sterven in de hitte van het vuur. Er blijft niets van hen over.
20-21 Maar jullie hebben eerbied voor mij. Voor jullie zal op die dag de zon opgaan. En die zon zal geluk en vrede brengen. Jullie zullen net zo vrolijk zijn als kalveren die losgelaten worden uit de stal. En jullie zullen alle slechte mensen vernietigen. Er zal niets van hen overblijven.’ Dat zegt de machtige Heer.
Mozes en Elia
22 De Heer zegt ook: ‘Jullie mogen niet vergeten wat mijn dienaar Mozes jullie geleerd heeft. Houd je aan de wetten en regels die ik hem gegeven heb op de berg Horeb. Die regels gelden voor het hele volk van Israël.
23 De dag waarop ik kom, zal verschrikkelijk zijn. Maar eerst zal ik de profeet Elia naar jullie toe sturen. 24 Elia zal ervoor zorgen dat ouders vrede sluiten met hun kinderen, en dat kinderen vrede sluiten met hun ouders. Want als dat niet zou gebeuren, zou ik jullie land moeten vernietigen.’