Achan doet niet wat God wil
Achan houdt iets voor zichzelf
1 Jozua had gezegd dat alles in Jericho voor de Heer was. Niemand mocht iets voor zichzelf houden. Maar de Israëlieten gehoorzaamden Jozua niet. Daarom werd de Heer woedend op hen.
Er was namelijk één man die toch iets voor zichzelf hield. Die man heette Achan, en hij kwam uit de stam Juda. Achan was een zoon van Karmi en een kleinzoon van Zabdi. Zabdi was een zoon van Zerach.
Er worden 36 Israëlieten gedood
2 Vanuit Jericho stuurde Jozua een paar spionnen naar Ai. Die stad ligt vlak bij Bet-Awen, ten oosten van Betel. Jozua gaf de spionnen de opdracht om te gaan kijken hoe sterk Ai was. Dat deden ze. 3 Toen ze terugkwamen bij Jozua, zeiden ze: ‘Het is niet nodig om het hele leger daarheen te sturen. Een paar duizend soldaten is al genoeg om de stad te verslaan, want er wonen maar weinig mensen in Ai.’
4-5 Toen gingen er ongeveer drieduizend Israëlieten naar Ai. Maar bij de stadspoort werden ze verslagen door de soldaten van Ai. De Israëlieten vluchtten weg en de soldaten van Ai achtervolgden hen. Op de heuvel bij de steile rotsen doodden ze 36 Israëlieten. Toen werden de Israëlieten bang. Ze wisten niet meer wat ze moesten doen.
Jozua is wanhopig
6 Jozua en de leiders van Israël scheurden hun kleren. Daarna lieten ze zich voor de heilige kist van de Heer op de grond vallen. Ze gooiden zand over hun hoofd als teken van rouw. En ze bleven tot de avond bij de heilige kist liggen.
7 Jozua riep: ‘Heer, mijn God! Waarom hebt u ons de Jordaan laten oversteken? Wilde u soms dat de Amorieten ons zouden verslaan, en ons zouden doden? Waren we maar aan de andere kant van de Jordaan gebleven! 8 Heer, wat kan ik nog tegen u zeggen? We zijn voor onze vijanden gevlucht! 9 Als de inwoners van Kanaän dat horen, zullen ze ons van alle kanten aanvallen. Ze zullen ons doden! Dan zal uw volk niet meer bestaan. En dan zal niemand meer eerbied voor u hebben!’
De Heer vertelt waarom hij boos is
10 Toen zei de Heer tegen Jozua: ‘Sta op! Houd op met klagen! 11 Want jullie hebben iets verschrikkelijks gedaan. Jullie hebben je niet gehouden aan mijn regels. Ik had gezegd dat alles uit Jericho voor mij was. En dat daarom alles vernietigd moest worden. Maar iemand heeft iets tussen zijn eigen spullen verstopt. 12 Daarom zijn jullie door je vijanden verslagen en moesten jullie vluchten. Dat is jullie straf. Ik wil dat jullie de gestolen voorwerpen aan mij geven en vernietigen. Anders zal ik jullie niet meer helpen.
13 Sta op, en zorg ervoor dat de Israëlieten zich voorbereiden. Want morgen zullen ze mij ontmoeten, de Heer, de God van Israël. Vertel hun dat er iets uit Jericho gestolen is. En dat ze pas weer kracht zullen hebben om de vijanden te verslaan als de gestolen voorwerpen vernietigd zijn.
Jozua moet het volk bij elkaar roepen
14 Jozua, morgenochtend moeten alle stammen naar je toe komen. Ik zal dan één stam aanwijzen. Van die stam moeten alle familiegroepen naar voren komen. Dan zal ik één familiegroep aanwijzen. Van die familiegroep moeten alle families naar voren komen. Dan zal ik één familie aanwijzen. Van die familie moeten alle mannen naar voren komen. 15 Uiteindelijk zal ik aanwijzen wie van hen er iets gestolen heeft. Die man moet gedood en verbrand worden, samen met zijn hele familie en al zijn bezittingen. Want hij heeft zich niet aan mijn regels gehouden. Hij heeft iets verschrikkelijks gedaan.’
De Heer wijst Achan aan
16 De volgende ochtend liet Jozua alle stammen van Israël bij zich komen. Eerst werd de stam Juda aangewezen. 17 En Jozua liet alle familiegroepen van de stam Juda naar voren komen. Toen werd de familiegroep van Zerach aangewezen. Daarna liet Jozua alle families van Zerach naar voren komen. Toen werd de familie van Zabdi aangewezen. 18 En Jozua liet alle mannen uit de familie van Zabdi naar voren komen.
Uiteindelijk werd Achan aangewezen. Achan kwam uit de stam Juda. Hij was een zoon van Karmi en een kleinzoon van Zabdi. Zabdi was een zoon van Zerach.
Achan vertelt wat hij gedaan heeft
19 Toen zei Jozua: ‘Achan, vertel me wat je gedaan hebt. Probeer het niet te verbergen. Heb eerbied voor de Heer en vertel alles!’
20 Achan antwoordde: ‘Ik ben schuldig. Ik heb me niet gehouden aan de regels van de Heer, de God van Israël. Dit heb ik gedaan: 21 Toen we Jericho veroverd hadden, zag ik een prachtige mantel uit Sinear, 2 kilo zilver en een stuk goud van een halve kilo. Ik wilde dat allemaal zo graag hebben, dat ik het meegenomen heb. Ik heb het verstopt in mijn tent, onder de grond. Het zilver ligt onder de mantel.’
22 Jozua stuurde een paar mannen naar de tent. Daar vonden ze inderdaad de mantel, het goud en het zilver. 23 De mannen pakten de gestolen spullen uit de tent en brachten ze naar Jozua en de Israëlieten. Ze legden alles neer voor de heilige kist van de Heer.
Achan en zijn familie worden gedood
24 Toen werd Achan naar het Achor-dal gebracht. Ook de mantel, het goud en het zilver werden meegenomen, samen met alle bezittingen van Achan: zijn tent, zijn koeien, ezels, schapen en geiten, en ook zijn zonen en dochters. 25 En Jozua zei: ‘Jij hebt ons een heleboel ellende gebracht. Daarom zal de Heer jou vandaag een heleboel ellende brengen.’
Toen werd Achan samen met zijn hele familie met stenen doodgegooid. Daarna werden alle lichamen en alle bezittingen verbrand. 26 De Israëlieten bedekten alles met een grote berg stenen. Toen was de Heer niet meer kwaad.
Die stenen liggen er nog steeds, en die plek heet nog steeds het Achor-dal.
Achan doet niet wat God wil
Achan houdt iets voor zichzelf
1 Jozua had gezegd dat alles in Jericho voor de Heer was. Niemand mocht iets voor zichzelf houden. Maar de Israëlieten gehoorzaamden Jozua niet. Daarom werd de Heer woedend op hen.
Er was namelijk één man die toch iets voor zichzelf hield. Die man heette Achan, en hij kwam uit de stam Juda. Achan was een zoon van Karmi en een kleinzoon van Zabdi. Zabdi was een zoon van Zerach.
Er worden 36 Israëlieten gedood
2 Vanuit Jericho stuurde Jozua een paar spionnen naar Ai. Die stad ligt vlak bij Bet-Awen, ten oosten van Betel. Jozua gaf de spionnen de opdracht om te gaan kijken hoe sterk Ai was. Dat deden ze. 3 Toen ze terugkwamen bij Jozua, zeiden ze: ‘Het is niet nodig om het hele leger daarheen te sturen. Een paar duizend soldaten is al genoeg om de stad te verslaan, want er wonen maar weinig mensen in Ai.’
4-5 Toen gingen er ongeveer drieduizend Israëlieten naar Ai. Maar bij de stadspoort werden ze verslagen door de soldaten van Ai. De Israëlieten vluchtten weg en de soldaten van Ai achtervolgden hen. Op de heuvel bij de steile rotsen doodden ze 36 Israëlieten. Toen werden de Israëlieten bang. Ze wisten niet meer wat ze moesten doen.
Jozua is wanhopig
6 Jozua en de leiders van Israël scheurden hun kleren. Daarna lieten ze zich voor de heilige kist van de Heer op de grond vallen. Ze gooiden zand over hun hoofd als teken van rouw. En ze bleven tot de avond bij de heilige kist liggen.
7 Jozua riep: ‘Heer, mijn God! Waarom hebt u ons de Jordaan laten oversteken? Wilde u soms dat de Amorieten ons zouden verslaan, en ons zouden doden? Waren we maar aan de andere kant van de Jordaan gebleven! 8 Heer, wat kan ik nog tegen u zeggen? We zijn voor onze vijanden gevlucht! 9 Als de inwoners van Kanaän dat horen, zullen ze ons van alle kanten aanvallen. Ze zullen ons doden! Dan zal uw volk niet meer bestaan. En dan zal niemand meer eerbied voor u hebben!’
De Heer vertelt waarom hij boos is
10 Toen zei de Heer tegen Jozua: ‘Sta op! Houd op met klagen! 11 Want jullie hebben iets verschrikkelijks gedaan. Jullie hebben je niet gehouden aan mijn regels. Ik had gezegd dat alles uit Jericho voor mij was. En dat daarom alles vernietigd moest worden. Maar iemand heeft iets tussen zijn eigen spullen verstopt. 12 Daarom zijn jullie door je vijanden verslagen en moesten jullie vluchten. Dat is jullie straf. Ik wil dat jullie de gestolen voorwerpen aan mij geven en vernietigen. Anders zal ik jullie niet meer helpen.
13 Sta op, en zorg ervoor dat de Israëlieten zich voorbereiden. Want morgen zullen ze mij ontmoeten, de Heer, de God van Israël. Vertel hun dat er iets uit Jericho gestolen is. En dat ze pas weer kracht zullen hebben om de vijanden te verslaan als de gestolen voorwerpen vernietigd zijn.
Jozua moet het volk bij elkaar roepen
14 Jozua, morgenochtend moeten alle stammen naar je toe komen. Ik zal dan één stam aanwijzen. Van die stam moeten alle familiegroepen naar voren komen. Dan zal ik één familiegroep aanwijzen. Van die familiegroep moeten alle families naar voren komen. Dan zal ik één familie aanwijzen. Van die familie moeten alle mannen naar voren komen. 15 Uiteindelijk zal ik aanwijzen wie van hen er iets gestolen heeft. Die man moet gedood en verbrand worden, samen met zijn hele familie en al zijn bezittingen. Want hij heeft zich niet aan mijn regels gehouden. Hij heeft iets verschrikkelijks gedaan.’
De Heer wijst Achan aan
16 De volgende ochtend liet Jozua alle stammen van Israël bij zich komen. Eerst werd de stam Juda aangewezen. 17 En Jozua liet alle familiegroepen van de stam Juda naar voren komen. Toen werd de familiegroep van Zerach aangewezen. Daarna liet Jozua alle families van Zerach naar voren komen. Toen werd de familie van Zabdi aangewezen. 18 En Jozua liet alle mannen uit de familie van Zabdi naar voren komen.
Uiteindelijk werd Achan aangewezen. Achan kwam uit de stam Juda. Hij was een zoon van Karmi en een kleinzoon van Zabdi. Zabdi was een zoon van Zerach.
Achan vertelt wat hij gedaan heeft
19 Toen zei Jozua: ‘Achan, vertel me wat je gedaan hebt. Probeer het niet te verbergen. Heb eerbied voor de Heer en vertel alles!’
20 Achan antwoordde: ‘Ik ben schuldig. Ik heb me niet gehouden aan de regels van de Heer, de God van Israël. Dit heb ik gedaan: 21 Toen we Jericho veroverd hadden, zag ik een prachtige mantel uit Sinear, 2 kilo zilver en een stuk goud van een halve kilo. Ik wilde dat allemaal zo graag hebben, dat ik het meegenomen heb. Ik heb het verstopt in mijn tent, onder de grond. Het zilver ligt onder de mantel.’
22 Jozua stuurde een paar mannen naar de tent. Daar vonden ze inderdaad de mantel, het goud en het zilver. 23 De mannen pakten de gestolen spullen uit de tent en brachten ze naar Jozua en de Israëlieten. Ze legden alles neer voor de heilige kist van de Heer.
Achan en zijn familie worden gedood
24 Toen werd Achan naar het Achor-dal gebracht. Ook de mantel, het goud en het zilver werden meegenomen, samen met alle bezittingen van Achan: zijn tent, zijn koeien, ezels, schapen en geiten, en ook zijn zonen en dochters. 25 En Jozua zei: ‘Jij hebt ons een heleboel ellende gebracht. Daarom zal de Heer jou vandaag een heleboel ellende brengen.’
Toen werd Achan samen met zijn hele familie met stenen doodgegooid. Daarna werden alle lichamen en alle bezittingen verbrand. 26 De Israëlieten bedekten alles met een grote berg stenen. Toen was de Heer niet meer kwaad.
Die stenen liggen er nog steeds, en die plek heet nog steeds het Achor-dal.