Het gebied ten westen van de Jordaan
1-4 De andere stammen van Israël kregen allemaal een gebied in Kanaän, het land ten westen van de Jordaan. Jozua, de zoon van Nun, verdeelde de gebieden onder de andere stammen door te loten. Dat deed hij samen met de priester Eleazar en de leiders van de stammen. Want de Heer had tegen Mozes gezegd dat het zo moest gebeuren.
De stammen Gad en Ruben en de eerste helft van de stam Manasse hadden al een gebied gekregen. Dat lag aan de andere kant van de Jordaan. De stam Levi had geen eigen gebied gekregen. Wel hadden de Levieten steden om in te wonen en land voor hun vee gekregen.
5 De Israëlieten verdeelden het land dus precies zoals de Heer tegen Mozes gezegd had.
Kaleb komt bij Jozua
6 Voordat Jozua de gebieden verdeelde, kwamen er een paar mannen van de stam Juda bij hem in Gilgal. Eén van hen was Kaleb, een Kenizziet. Hij was een zoon van Jefunne.
Kaleb zei tegen Jozua: ‘De Heer heeft in Kades-Barnea tegen de profeet Mozes gesproken. U weet wat de Heer daar over ons allebei gezegd heeft. 7 Ik was toen veertig jaar. Mozes, de dienaar van de Heer, stuurde mij vanuit Kades-Barnea naar deze kant van de Jordaan. Ik moest kijken hoe sterk dit gebied was. Ik vertelde Mozes precies wat ik gezien had. 8 Maar de mannen die met mij meegegaan waren, deden dat niet. Zij maakten het volk bang, terwijl ik juist op de Heer bleef vertrouwen. 9 Toen zei Mozes tegen mij: ‘Jij bleef op de Heer, onze God, vertrouwen. Daarom zal het hele gebied dat jij gezien hebt, voor altijd van jou en je nakomelingen zijn. Dat beloof ik plechtig.’
Kaleb krijgt Hebron
10 Het is nu 45 jaar geleden dat de Heer dat tegen Mozes gezegd heeft. De Heer heeft gedaan wat hij beloofd heeft. Hij heeft me al die tijd in leven gehouden. Dus ook alle jaren dat het volk van Israël door de woestijn reisde. Kijk, ik ben nu 85 jaar, 11 maar ik ben nog even sterk als toen! Ik ben zelfs nog sterk genoeg om oorlog te voeren.
12 Wilt u mij dan nu het bergland geven dat de Heer 45 jaar geleden aan mij beloofd heeft? U weet dat hier Enakieten wonen. Zij wonen in grote, sterke steden. Maar de Heer zal me helpen om hen het land uit te jagen. Dat heeft hij me zelf beloofd.’
13 Toen zei Jozua tegen Kaleb: ‘De Heer zal bij je zijn.’ En hij gaf hem de stad Hebron met het gebied dat daarbij hoort. 14-15 Hebron heette toen Kirjat-Arba. De stad was genoemd naar Arba, de machtigste man van de Enakieten. Kaleb en zijn nakomelingen kregen Hebron omdat zij altijd vertrouwd hadden op de Heer, de God van Israël. Hebron is nog steeds in hun bezit.
Nadat Jozua Hebron aan Kaleb gegeven had, was de oorlog voorbij.
Het gebied ten westen van de Jordaan
1-4 De andere stammen van Israël kregen allemaal een gebied in Kanaän, het land ten westen van de Jordaan. Jozua, de zoon van Nun, verdeelde de gebieden onder de andere stammen door te loten. Dat deed hij samen met de priester Eleazar en de leiders van de stammen. Want de Heer had tegen Mozes gezegd dat het zo moest gebeuren.
De stammen Gad en Ruben en de eerste helft van de stam Manasse hadden al een gebied gekregen. Dat lag aan de andere kant van de Jordaan. De stam Levi had geen eigen gebied gekregen. Wel hadden de Levieten steden om in te wonen en land voor hun vee gekregen.
5 De Israëlieten verdeelden het land dus precies zoals de Heer tegen Mozes gezegd had.
Kaleb komt bij Jozua
6 Voordat Jozua de gebieden verdeelde, kwamen er een paar mannen van de stam Juda bij hem in Gilgal. Eén van hen was Kaleb, een Kenizziet. Hij was een zoon van Jefunne.
Kaleb zei tegen Jozua: ‘De Heer heeft in Kades-Barnea tegen de profeet Mozes gesproken. U weet wat de Heer daar over ons allebei gezegd heeft. 7 Ik was toen veertig jaar. Mozes, de dienaar van de Heer, stuurde mij vanuit Kades-Barnea naar deze kant van de Jordaan. Ik moest kijken hoe sterk dit gebied was. Ik vertelde Mozes precies wat ik gezien had. 8 Maar de mannen die met mij meegegaan waren, deden dat niet. Zij maakten het volk bang, terwijl ik juist op de Heer bleef vertrouwen. 9 Toen zei Mozes tegen mij: ‘Jij bleef op de Heer, onze God, vertrouwen. Daarom zal het hele gebied dat jij gezien hebt, voor altijd van jou en je nakomelingen zijn. Dat beloof ik plechtig.’
Kaleb krijgt Hebron
10 Het is nu 45 jaar geleden dat de Heer dat tegen Mozes gezegd heeft. De Heer heeft gedaan wat hij beloofd heeft. Hij heeft me al die tijd in leven gehouden. Dus ook alle jaren dat het volk van Israël door de woestijn reisde. Kijk, ik ben nu 85 jaar, 11 maar ik ben nog even sterk als toen! Ik ben zelfs nog sterk genoeg om oorlog te voeren.
12 Wilt u mij dan nu het bergland geven dat de Heer 45 jaar geleden aan mij beloofd heeft? U weet dat hier Enakieten wonen. Zij wonen in grote, sterke steden. Maar de Heer zal me helpen om hen het land uit te jagen. Dat heeft hij me zelf beloofd.’
13 Toen zei Jozua tegen Kaleb: ‘De Heer zal bij je zijn.’ En hij gaf hem de stad Hebron met het gebied dat daarbij hoort. 14-15 Hebron heette toen Kirjat-Arba. De stad was genoemd naar Arba, de machtigste man van de Enakieten. Kaleb en zijn nakomelingen kregen Hebron omdat zij altijd vertrouwd hadden op de Heer, de God van Israël. Hebron is nog steeds in hun bezit.
Nadat Jozua Hebron aan Kaleb gegeven had, was de oorlog voorbij.