Jeremia in de tempel
1-2 De Heer stuurde Jeremia naar de tempel. Hij moest in de poort van de tempel gaan staan. Daar moest hij spreken tegen de inwoners van Juda die de tempel binnenkwamen om de Heer te vereren. Hier volgen de woorden die hij zei.
De Judeeërs moeten hun leven veranderen
Luister allemaal! 3 Dit zegt God, de machtige Heer, de God van Israël: ‘Verander je leven! Dan laat ik jullie voor altijd in dit land wonen.
4 Jullie zeggen steeds: ‘Dit is de tempel van de Heer! Dit is de tempel van de Heer! Dit is de tempel van de Heer!’ Ja, jullie vertrouwen op de tempel. Maar daarmee bedriegen jullie jezelf. 5 Want het komt alleen goed als jullie je leven echt veranderen.
Behandel iedereen eerlijk. 6 Zwakke mensen mag je niet onderdrukken. Wees goed voor vreemdelingen, voor weduwen en voor kinderen zonder vader. Vermoord geen onschuldige mensen. En vereer geen andere goden, want dan loopt het slecht met jullie af.
7 Verander je leven! Dan zal ik jullie voor altijd laten wonen in dit land, dat ik aan jullie voorouders gegeven heb.’
De Judeeërs bedriegen zichzelf
8-10 De Heer zegt: ‘Jullie vertrouwen op de tempel. Jullie gaan naar de tempel om mij te vereren. En daar, in mijn huis, zeggen jullie: ‘Wij zijn veilig, want God woont bij ons.’
Maar jullie bedriegen jezelf! Want intussen doen jullie allemaal slechte dingen. Jullie stelen en moorden, en jullie gaan vreemd. Jullie houden je niet aan je beloftes. Jullie brengen offers aan de god Baäl, en jullie vereren goden die jullie vroeger niet eens kenden.
11 Ik zie al jullie misdaden. En jullie komen gewoon naar mijn tempel. Is dat soms een huis voor misdadigers?’
Het voorbeeld van Silo
12-15 De Heer zegt tegen de inwoners van Juda: ‘Jullie denken dat je veilig bent, omdat in Jeruzalem mijn tempel staat. Maar ga eens kijken in Israël, in de stad Silo, waar mijn tempel vroeger stond. Daar woonde ik bij mijn volk. Maar de Israëlieten deden veel slechte dingen. Daarom heb ik de tempel van Silo laten verwoesten, en alle Israëlieten hun land uit gejaagd.
Nu ga ik hetzelfde doen met jullie, inwoners van Juda. Want ook jullie doen steeds verkeerde dingen. Daarom zal ook jullie tempel verwoest worden. En ook jullie zullen je land uit gejaagd worden. Ja, ik stuur jullie weg uit het land dat ik aan jullie en aan jullie voorouders gegeven heb.
Ik heb jullie steeds opnieuw gewaarschuwd, maar jullie wilden niet luisteren. Toen ik jullie riep, gaven jullie geen antwoord.’
Jeremia mag niet bidden voor het volk
16 De Heer zei tegen mij: ‘Jeremia, bid niet voor dit volk. Vraag mij niet om medelijden met hen te hebben. Doe geen moeite, want ik luister toch niet.
17 Jij ziet toch ook wat er gebeurt in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem? 18 De kinderen zoeken hout, de vaders maken vuur en de moeders maken deeg. Dan bakken ze koeken en offeren die aan de godin die ze vereren: de koningin van de hemel. En hun wijn offeren ze weer aan andere goden. Zo beledigen ze mij!
19 Ja, ze beledigen mij. Maar uiteindelijk zijn zij het zelf die beledigd worden. Ze zullen diep vernederd worden. 20 Want ik, God, de Heer, zeg: Mijn grote woede zal over dit land komen. Over de mensen en de dieren, over de fruitbomen en de akkers. Mijn woede komt als een vuur dat alles verbrandt, een vuur dat niemand kan doven.’
De Heer wil geen offers meer
21-23 De machtige Heer, de God van Israël, zegt tegen zijn volk: ‘Jullie brengen mij offers door dieren op het altaar te verbranden. Maar ik heb niet om al die offers gevraagd. Eet het vlees zelf maar op!
Toen ik jullie voorouders uit Egypte weghaalde, gaf ik hun deze regel: ‘Luister altijd naar wat ik zeg. Dan zal ik jullie God zijn, en dan zullen jullie mijn volk zijn. Ik zal jullie vertellen hoe je moet leven. Als je doet wat ik wil, zal het goed met jullie gaan.’
24 Maar jullie voorouders luisterden niet naar mij. Ze waren niet gehoorzaam aan mij, maar gingen hun eigen gang. Alle slechte dingen die ze bedachten, deden ze ook. Ze deden steeds dingen die ik niet wilde.
25 Ik heb steeds opnieuw profeten naar mijn volk gestuurd. Vanaf de dag dat jullie voorouders weggingen uit Egypte tot en met vandaag hebben die profeten het volk gewaarschuwd. 26 Maar jullie voorouders wilden niet naar hen luisteren. En ook jullie hebben niet gedaan wat ik wil. Jullie zijn nog ongehoorzamer dan jullie voorouders.’
Het volk zal niet luisteren
27 De Heer zei tegen mij: ‘Jeremia, jij moet al die dingen tegen het volk zeggen. Maar ze zullen niet luisteren als je tegen hen spreekt. Als jij vertelt dat ze straf verdienen, zullen ze niet reageren. 28 Daarom moet je tegen hen zeggen: ‘Jullie zijn een volk dat niet wil luisteren naar de Heer, jullie God. Jullie zullen je gedrag nooit veranderen. Er is bij dit volk niemand meer te vinden die de waarheid spreekt.’’
Jeremia vertelt over de straf van God
29 Inwoners van Juda, het is tijd om te klagen en te huilen. Scheer je hoofd kaal en zing een droevig lied. Want de Heer wil zijn volk niet meer. En jullie zijn de mensen die dat gaan meemaken.
30 De Heer zegt: ‘Inwoners van Juda, jullie hebben afschuwelijke dingen gedaan. Jullie hebben beelden van afgoden in mijn tempel gezet. Zo hebben jullie mijn tempel onrein gemaakt. 31 En in het Hinnom-dal hebben jullie het altaar van Tofet gebouwd. Op dat altaar offeren jullie je eigen zonen en dochters. Maar dat heb ik nooit van jullie gevraagd! Zoiets wil ik niet!
32-33 Daarom ga ik jullie straffen. Dan zal het Hinnom-dal het Dal van de Moorden genoemd worden. Tofet wordt een begraafplaats. Het hele dal zal vol doden liggen. Hun lichamen worden opgegeten door roofvogels en wilde dieren. Er is dan niemand meer om die beesten weg te jagen.
34 Ik ga dit land verwoesten. Dan is het stil in Jeruzalem en in alle andere steden van Juda. Er zullen geen vrolijke stemmen meer klinken op straat. Er wordt niet meer gezongen en er wordt geen feest meer gevierd.’
Jeremia in de tempel
1-2 De Heer stuurde Jeremia naar de tempel. Hij moest in de poort van de tempel gaan staan. Daar moest hij spreken tegen de inwoners van Juda die de tempel binnenkwamen om de Heer te vereren. Hier volgen de woorden die hij zei.
De Judeeërs moeten hun leven veranderen
Luister allemaal! 3 Dit zegt God, de machtige Heer, de God van Israël: ‘Verander je leven! Dan laat ik jullie voor altijd in dit land wonen.
4 Jullie zeggen steeds: ‘Dit is de tempel van de Heer! Dit is de tempel van de Heer! Dit is de tempel van de Heer!’ Ja, jullie vertrouwen op de tempel. Maar daarmee bedriegen jullie jezelf. 5 Want het komt alleen goed als jullie je leven echt veranderen.
Behandel iedereen eerlijk. 6 Zwakke mensen mag je niet onderdrukken. Wees goed voor vreemdelingen, voor weduwen en voor kinderen zonder vader. Vermoord geen onschuldige mensen. En vereer geen andere goden, want dan loopt het slecht met jullie af.
7 Verander je leven! Dan zal ik jullie voor altijd laten wonen in dit land, dat ik aan jullie voorouders gegeven heb.’
De Judeeërs bedriegen zichzelf
8-10 De Heer zegt: ‘Jullie vertrouwen op de tempel. Jullie gaan naar de tempel om mij te vereren. En daar, in mijn huis, zeggen jullie: ‘Wij zijn veilig, want God woont bij ons.’
Maar jullie bedriegen jezelf! Want intussen doen jullie allemaal slechte dingen. Jullie stelen en moorden, en jullie gaan vreemd. Jullie houden je niet aan je beloftes. Jullie brengen offers aan de god Baäl, en jullie vereren goden die jullie vroeger niet eens kenden.
11 Ik zie al jullie misdaden. En jullie komen gewoon naar mijn tempel. Is dat soms een huis voor misdadigers?’
Het voorbeeld van Silo
12-15 De Heer zegt tegen de inwoners van Juda: ‘Jullie denken dat je veilig bent, omdat in Jeruzalem mijn tempel staat. Maar ga eens kijken in Israël, in de stad Silo, waar mijn tempel vroeger stond. Daar woonde ik bij mijn volk. Maar de Israëlieten deden veel slechte dingen. Daarom heb ik de tempel van Silo laten verwoesten, en alle Israëlieten hun land uit gejaagd.
Nu ga ik hetzelfde doen met jullie, inwoners van Juda. Want ook jullie doen steeds verkeerde dingen. Daarom zal ook jullie tempel verwoest worden. En ook jullie zullen je land uit gejaagd worden. Ja, ik stuur jullie weg uit het land dat ik aan jullie en aan jullie voorouders gegeven heb.
Ik heb jullie steeds opnieuw gewaarschuwd, maar jullie wilden niet luisteren. Toen ik jullie riep, gaven jullie geen antwoord.’
Jeremia mag niet bidden voor het volk
16 De Heer zei tegen mij: ‘Jeremia, bid niet voor dit volk. Vraag mij niet om medelijden met hen te hebben. Doe geen moeite, want ik luister toch niet.
17 Jij ziet toch ook wat er gebeurt in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem? 18 De kinderen zoeken hout, de vaders maken vuur en de moeders maken deeg. Dan bakken ze koeken en offeren die aan de godin die ze vereren: de koningin van de hemel. En hun wijn offeren ze weer aan andere goden. Zo beledigen ze mij!
19 Ja, ze beledigen mij. Maar uiteindelijk zijn zij het zelf die beledigd worden. Ze zullen diep vernederd worden. 20 Want ik, God, de Heer, zeg: Mijn grote woede zal over dit land komen. Over de mensen en de dieren, over de fruitbomen en de akkers. Mijn woede komt als een vuur dat alles verbrandt, een vuur dat niemand kan doven.’
De Heer wil geen offers meer
21-23 De machtige Heer, de God van Israël, zegt tegen zijn volk: ‘Jullie brengen mij offers door dieren op het altaar te verbranden. Maar ik heb niet om al die offers gevraagd. Eet het vlees zelf maar op!
Toen ik jullie voorouders uit Egypte weghaalde, gaf ik hun deze regel: ‘Luister altijd naar wat ik zeg. Dan zal ik jullie God zijn, en dan zullen jullie mijn volk zijn. Ik zal jullie vertellen hoe je moet leven. Als je doet wat ik wil, zal het goed met jullie gaan.’
24 Maar jullie voorouders luisterden niet naar mij. Ze waren niet gehoorzaam aan mij, maar gingen hun eigen gang. Alle slechte dingen die ze bedachten, deden ze ook. Ze deden steeds dingen die ik niet wilde.
25 Ik heb steeds opnieuw profeten naar mijn volk gestuurd. Vanaf de dag dat jullie voorouders weggingen uit Egypte tot en met vandaag hebben die profeten het volk gewaarschuwd. 26 Maar jullie voorouders wilden niet naar hen luisteren. En ook jullie hebben niet gedaan wat ik wil. Jullie zijn nog ongehoorzamer dan jullie voorouders.’
Het volk zal niet luisteren
27 De Heer zei tegen mij: ‘Jeremia, jij moet al die dingen tegen het volk zeggen. Maar ze zullen niet luisteren als je tegen hen spreekt. Als jij vertelt dat ze straf verdienen, zullen ze niet reageren. 28 Daarom moet je tegen hen zeggen: ‘Jullie zijn een volk dat niet wil luisteren naar de Heer, jullie God. Jullie zullen je gedrag nooit veranderen. Er is bij dit volk niemand meer te vinden die de waarheid spreekt.’’
Jeremia vertelt over de straf van God
29 Inwoners van Juda, het is tijd om te klagen en te huilen. Scheer je hoofd kaal en zing een droevig lied. Want de Heer wil zijn volk niet meer. En jullie zijn de mensen die dat gaan meemaken.
30 De Heer zegt: ‘Inwoners van Juda, jullie hebben afschuwelijke dingen gedaan. Jullie hebben beelden van afgoden in mijn tempel gezet. Zo hebben jullie mijn tempel onrein gemaakt. 31 En in het Hinnom-dal hebben jullie het altaar van Tofet gebouwd. Op dat altaar offeren jullie je eigen zonen en dochters. Maar dat heb ik nooit van jullie gevraagd! Zoiets wil ik niet!
32-33 Daarom ga ik jullie straffen. Dan zal het Hinnom-dal het Dal van de Moorden genoemd worden. Tofet wordt een begraafplaats. Het hele dal zal vol doden liggen. Hun lichamen worden opgegeten door roofvogels en wilde dieren. Er is dan niemand meer om die beesten weg te jagen.
34 Ik ga dit land verwoesten. Dan is het stil in Jeruzalem en in alle andere steden van Juda. Er zullen geen vrolijke stemmen meer klinken op straat. Er wordt niet meer gezongen en er wordt geen feest meer gevierd.’