Uitleg over Gods straf
Jeremia moet een hemd verstoppen
1 De Heer zei tegen mij: ‘Jeremia, je moet een hemd kopen van witte stof. Trek het aan en zorg ervoor dat het droog blijft.’ 2 Ik deed wat de Heer gezegd had. Ik kocht een hemd en trok dat aan.
3 Daarna sprak de Heer opnieuw tegen mij. Hij zei: 4 ‘Jeremia, je moet naar de rivier de Eufraat gaan met het hemd dat je gekocht hebt. Daar moet je het hemd verstoppen in een gat in de rotsen.’ 5 Ik ging op weg en deed wat de Heer gezegd had. Ik verstopte het hemd bij de rivier.
Er is niets meer over van het hemd
6 Een hele tijd later zei de Heer tegen mij: ‘Jeremia, ga terug naar de rivier. Je moet het hemd dat je daar verstopt hebt, weer tevoorschijn halen.’
7 Ik ging terug naar de rivier. En ik haalde het hemd weer tevoorschijn uit het gat waarin ik het verstopt had. Maar er was niets meer van over, het was waardeloos geworden.
Juda en Jeruzalem lijken op het hemd
8 Toen zei de Heer tegen mij: 9 ‘Van dat hemd is helemaal niets overgebleven. Zo zal er ook niets overblijven van de inwoners van Juda en Jeruzalem. Ik vernietig alles waar zij trots op zijn. 10 Want ze zijn een slecht volk, dat niet wil luisteren. Ze doen alleen wat ze zelf willen. Ze zijn op zoek gegaan naar andere goden. Die vereren ze nu, en daar knielen ze voor. Het zal met hen net zo aflopen als met dit hemd waar je niets meer aan hebt.
11 Ik heb de inwoners van Juda en Israël altijd heel dicht bij me gehouden. Net zoals een hemd dat strak om je lijf zit. Want ik wilde dat ze mijn volk zouden zijn. Dan zouden alle volken eerbied en respect voor mij krijgen. Maar mijn volk heeft niet naar mij geluisterd.’
De Heer is kwaad op Juda en Jeruzalem
12 De Heer gaf me de opdracht om tegen de inwoners van Juda en Jeruzalem te zeggen: ‘Lekkere wijn! Laat de kruiken maar vol zijn! Dat zegt de Heer, de God van Israël.’
Toen de mensen het hoorden, zeiden ze: ‘Daar weten wij alles van. Lekkere wijn! Laat de kruiken maar vol zijn!’
13 Toen moest ik dit zeggen: ‘Luister, inwoners van Juda en Jeruzalem. De Heer zegt: ‘Word maar dronken! Want zo veel wijn als jullie nu drinken, zo veel straf zal ik jullie geven. Jullie allemaal! Ook de koningen uit de familie van David, de priesters, de profeten en het hele volk. 14 En zoals je kruiken tegen elkaar in stukken kunt slaan, zo zal ik jullie kapotslaan. Ouders en kinderen, iedereen. Ik zal geen verdriet of medelijden hebben. Nee, ik zal jullie allemaal vernietigen.’’
Jeremia waarschuwt de inwoners
15 Inwoners van Juda en Jeruzalem, luister! Wees niet trots, maar luister naar de Heer. 16 Geef eer aan de Heer, jullie God. Wacht daar niet mee, anders is het te laat. Dan komen de gevaren en de rampen. Dan hopen jullie op redding, maar dan brengt God een donkere tijd vol ellende.
17 Maar jullie zijn trots. Jullie luisteren niet naar mijn waarschuwing. Daarom huil ik op een eenzame plaats. Ik huil van verdriet om jullie, het volk van de Heer. Want jullie zullen weggehaald worden uit je land.
Bericht voor de koning en zijn moeder
18 Dit moest ik zeggen tegen de koning en tegen de moeder van de koning: ‘Kom van jullie troon af, ga op de grond zitten! Zet die prachtige kroon maar van je hoofd. 19 Want de vijanden hebben de steden van Juda aangevallen. En er komt geen hulp. Alle inwoners van Juda worden meegenomen. Het hele volk wordt naar Babel gebracht!’
Bericht voor Jeruzalem
20 Kijk, inwoners van Jeruzalem! Daar komen de vijanden uit het verre noorden. Wat blijft er over van jullie volk, het volk waar jullie zo trots op waren?
21 Wat zullen jullie doen als de vijanden komen om jullie te straffen? Dan zullen jullie het uitschreeuwen van pijn, zoals een vrouw die een kind krijgt. Dan zijn de vijanden de baas in je stad, de stad waar jullie zo graag over opschepten.
22 Jullie zullen vragen: ‘Waarom gebeuren die dingen met ons?’ Omdat jullie alleen maar slechte dingen doen. Jullie stad wordt leeggehaald en vernietigd. Jullie zullen je schamen voor je eigen stad.
23 Kan een mens de kleur van zijn huid veranderen? Of een panter zijn vlekken? Nee! Met jullie is het net zo. Kwaad doen is voor jullie zo normaal, dat jullie niet anders kunnen.
De Heer gaat Jeruzalem straffen
24 Luister, inwoners van Jeruzalem. De Heer zegt: ‘Net zoals de wind stro overal naartoe blaast, zo zal ik jullie over de wereld verspreiden. 25 Dat heb ik besloten, dat ga ik met jullie doen. Want jullie zijn mij vergeten, jullie vertrouwden op afgoden.
26 Ik zal ervoor zorgen dat jullie stad wordt leeggehaald en vernietigd. Jullie zullen je schamen voor je eigen stad.
27 Want jullie hebben afschuwelijke dingen gedaan. Ik heb het wel gezien! Jullie hebben mij bedrogen met andere goden. Jullie vereerden die afgoden overal in het land. Ja, Jeruzalem is en blijft een stad vol kwaad. Daarom zal ik jullie straffen.’
Uitleg over Gods straf
Jeremia moet een hemd verstoppen
1 De Heer zei tegen mij: ‘Jeremia, je moet een hemd kopen van witte stof. Trek het aan en zorg ervoor dat het droog blijft.’ 2 Ik deed wat de Heer gezegd had. Ik kocht een hemd en trok dat aan.
3 Daarna sprak de Heer opnieuw tegen mij. Hij zei: 4 ‘Jeremia, je moet naar de rivier de Eufraat gaan met het hemd dat je gekocht hebt. Daar moet je het hemd verstoppen in een gat in de rotsen.’ 5 Ik ging op weg en deed wat de Heer gezegd had. Ik verstopte het hemd bij de rivier.
Er is niets meer over van het hemd
6 Een hele tijd later zei de Heer tegen mij: ‘Jeremia, ga terug naar de rivier. Je moet het hemd dat je daar verstopt hebt, weer tevoorschijn halen.’
7 Ik ging terug naar de rivier. En ik haalde het hemd weer tevoorschijn uit het gat waarin ik het verstopt had. Maar er was niets meer van over, het was waardeloos geworden.
Juda en Jeruzalem lijken op het hemd
8 Toen zei de Heer tegen mij: 9 ‘Van dat hemd is helemaal niets overgebleven. Zo zal er ook niets overblijven van de inwoners van Juda en Jeruzalem. Ik vernietig alles waar zij trots op zijn. 10 Want ze zijn een slecht volk, dat niet wil luisteren. Ze doen alleen wat ze zelf willen. Ze zijn op zoek gegaan naar andere goden. Die vereren ze nu, en daar knielen ze voor. Het zal met hen net zo aflopen als met dit hemd waar je niets meer aan hebt.
11 Ik heb de inwoners van Juda en Israël altijd heel dicht bij me gehouden. Net zoals een hemd dat strak om je lijf zit. Want ik wilde dat ze mijn volk zouden zijn. Dan zouden alle volken eerbied en respect voor mij krijgen. Maar mijn volk heeft niet naar mij geluisterd.’
De Heer is kwaad op Juda en Jeruzalem
12 De Heer gaf me de opdracht om tegen de inwoners van Juda en Jeruzalem te zeggen: ‘Lekkere wijn! Laat de kruiken maar vol zijn! Dat zegt de Heer, de God van Israël.’
Toen de mensen het hoorden, zeiden ze: ‘Daar weten wij alles van. Lekkere wijn! Laat de kruiken maar vol zijn!’
13 Toen moest ik dit zeggen: ‘Luister, inwoners van Juda en Jeruzalem. De Heer zegt: ‘Word maar dronken! Want zo veel wijn als jullie nu drinken, zo veel straf zal ik jullie geven. Jullie allemaal! Ook de koningen uit de familie van David, de priesters, de profeten en het hele volk. 14 En zoals je kruiken tegen elkaar in stukken kunt slaan, zo zal ik jullie kapotslaan. Ouders en kinderen, iedereen. Ik zal geen verdriet of medelijden hebben. Nee, ik zal jullie allemaal vernietigen.’’
Jeremia waarschuwt de inwoners
15 Inwoners van Juda en Jeruzalem, luister! Wees niet trots, maar luister naar de Heer. 16 Geef eer aan de Heer, jullie God. Wacht daar niet mee, anders is het te laat. Dan komen de gevaren en de rampen. Dan hopen jullie op redding, maar dan brengt God een donkere tijd vol ellende.
17 Maar jullie zijn trots. Jullie luisteren niet naar mijn waarschuwing. Daarom huil ik op een eenzame plaats. Ik huil van verdriet om jullie, het volk van de Heer. Want jullie zullen weggehaald worden uit je land.
Bericht voor de koning en zijn moeder
18 Dit moest ik zeggen tegen de koning en tegen de moeder van de koning: ‘Kom van jullie troon af, ga op de grond zitten! Zet die prachtige kroon maar van je hoofd. 19 Want de vijanden hebben de steden van Juda aangevallen. En er komt geen hulp. Alle inwoners van Juda worden meegenomen. Het hele volk wordt naar Babel gebracht!’
Bericht voor Jeruzalem
20 Kijk, inwoners van Jeruzalem! Daar komen de vijanden uit het verre noorden. Wat blijft er over van jullie volk, het volk waar jullie zo trots op waren?
21 Wat zullen jullie doen als de vijanden komen om jullie te straffen? Dan zullen jullie het uitschreeuwen van pijn, zoals een vrouw die een kind krijgt. Dan zijn de vijanden de baas in je stad, de stad waar jullie zo graag over opschepten.
22 Jullie zullen vragen: ‘Waarom gebeuren die dingen met ons?’ Omdat jullie alleen maar slechte dingen doen. Jullie stad wordt leeggehaald en vernietigd. Jullie zullen je schamen voor je eigen stad.
23 Kan een mens de kleur van zijn huid veranderen? Of een panter zijn vlekken? Nee! Met jullie is het net zo. Kwaad doen is voor jullie zo normaal, dat jullie niet anders kunnen.
De Heer gaat Jeruzalem straffen
24 Luister, inwoners van Jeruzalem. De Heer zegt: ‘Net zoals de wind stro overal naartoe blaast, zo zal ik jullie over de wereld verspreiden. 25 Dat heb ik besloten, dat ga ik met jullie doen. Want jullie zijn mij vergeten, jullie vertrouwden op afgoden.
26 Ik zal ervoor zorgen dat jullie stad wordt leeggehaald en vernietigd. Jullie zullen je schamen voor je eigen stad.
27 Want jullie hebben afschuwelijke dingen gedaan. Ik heb het wel gezien! Jullie hebben mij bedrogen met andere goden. Jullie vereerden die afgoden overal in het land. Ja, Jeruzalem is en blijft een stad vol kwaad. Daarom zal ik jullie straffen.’