Alleen de Heer is God
Goden van andere volken kunnen niets
1 De Heer zegt tegen het volk van Israël: ‘Luister goed! 2 Jullie moeten de andere volken niet nadoen. Zij kijken aandachtig naar wat er in de lucht gebeurt, want daarin zien ze tekens van de goden. Dat moeten jullie niet doen.
3 De gewoontes van de andere volken stellen niets voor. Kijk maar hoe ze hun goden maken: Ze hakken bomen om in het bos en maken daar beelden van. 4 Die versieren ze met zilver en goud. Daarna zetten ze de beelden vast met spijkers, zodat ze niet omvallen. 5 Die beelden lijken op vogelverschrikkers op een akker. Ze kunnen niet spreken. En je moet ze dragen, want ze kunnen zelf niet lopen.
Volk van Israël, wees niet bang voor zulke goden. Ze kunnen niets doen, geen kwaad en geen goed.’
Er is niemand zoals de Heer
6 Heer, er is niemand zoals u! U bent een machtige God. Iedereen moet u eren omdat u machtig bent. 7 U bent de koning van alle volken, u verdient eerbied van alle mensen. Er zijn op aarde veel machtige en wijze mensen. Maar er is niemand zo machtig en wijs als u.
8 De volken op aarde zijn dom en dwaas. Want ze snappen niet dat hun goden alleen maar stukken hout zijn. 9 Dat hout is wel heel mooi versierd met zilver en goud uit verre landen. En kunstenaars hebben van dat hout prachtige beelden gemaakt met blauwe en rode mantels. 10 Maar Heer, alleen u bent echt God. U bent de levende God, de eeuwige koning. Als u woedend bent, beeft de hele aarde. Als u een volk straft, blijft er niets van over.
11 De goden van de volken hebben de hemel en de aarde niet gemaakt. Daarom zullen ze van de aarde verdwijnen!
Alleen de Heer is machtig
12 De Heer, die machtig en wijs is, heeft de hemel en de aarde gemaakt. Hij zette de aarde vast en plaatste de hemel daarboven. 13 Als de Heer spreekt, stroomt het water uit de hemel. De wolken haalt hij van ver, van het einde van de aarde. De Heer brengt ook de regen en de bliksem, en uit zijn hemel stuurt hij de wind.
14 Daarom is het dom om beelden te vereren. De kunstenaars moeten zich schamen voor wat ze gemaakt hebben. Want die beelden zijn niet echt, er zit geen leven in. 15 Ze zijn waardeloos. Als het moment van de straf komt, zullen die beelden van de aarde verdwijnen.
16 De God van Israël is heel anders. Hij heeft alles gemaakt, en Israël is zijn eigen volk. Zijn naam is: Machtige Heer.
Het moment van de straf
Het is fout gegaan met het land
17 Luister, inwoners van Jeruzalem, die bedreigde stad! Maak je klaar om weg te gaan uit je land. 18 Want de Heer zegt: ‘Nu jaag ik jullie weg uit het land! Jullie zullen het moeilijk krijgen, dat zul je wel merken.’
19 Eerst dachten jullie: We hebben het zwaar, maar alles komt goed. Maar nu zullen jullie huilen van ellende, en zeggen: ‘Het komt nooit meer goed! 20 Ons land is verwoest, de steden zijn vernietigd. De inwoners zijn weg. Er is niemand om de huizen weer op te bouwen.’
21 Dat zal gebeuren omdat jullie leiders dom zijn. Ze hebben de Heer niet om hulp gevraagd. Daarom zijn al hun plannen mislukt, en daarom worden jullie over de aarde verspreid.
22 Luister, daar klinkt een geluid! Het komt dichterbij. Het grote, machtige leger uit het verre noorden komt eraan. Ze zullen van de steden van Juda een woestijn maken, een plaats voor wilde dieren.
Jeremia bidt voor het volk
23 Heer, wij weten dat een mens niet zelf zijn leven bepaalt. Een mens kan niet zelf kiezen hoe zijn leven zal gaan.
24 Heer, wees rechtvaardig als u ons straft. En straf ons niet uit woede, want dan blijft er niemand over. 25 Straf met uw woede juist de andere volken. De volken die u niet kennen en u niet vereren. Want zij hebben ons kwaad gedaan. Ze hebben ons vernietigd, ze hebben ons land verwoest.
Alleen de Heer is God
Goden van andere volken kunnen niets
1 De Heer zegt tegen het volk van Israël: ‘Luister goed! 2 Jullie moeten de andere volken niet nadoen. Zij kijken aandachtig naar wat er in de lucht gebeurt, want daarin zien ze tekens van de goden. Dat moeten jullie niet doen.
3 De gewoontes van de andere volken stellen niets voor. Kijk maar hoe ze hun goden maken: Ze hakken bomen om in het bos en maken daar beelden van. 4 Die versieren ze met zilver en goud. Daarna zetten ze de beelden vast met spijkers, zodat ze niet omvallen. 5 Die beelden lijken op vogelverschrikkers op een akker. Ze kunnen niet spreken. En je moet ze dragen, want ze kunnen zelf niet lopen.
Volk van Israël, wees niet bang voor zulke goden. Ze kunnen niets doen, geen kwaad en geen goed.’
Er is niemand zoals de Heer
6 Heer, er is niemand zoals u! U bent een machtige God. Iedereen moet u eren omdat u machtig bent. 7 U bent de koning van alle volken, u verdient eerbied van alle mensen. Er zijn op aarde veel machtige en wijze mensen. Maar er is niemand zo machtig en wijs als u.
8 De volken op aarde zijn dom en dwaas. Want ze snappen niet dat hun goden alleen maar stukken hout zijn. 9 Dat hout is wel heel mooi versierd met zilver en goud uit verre landen. En kunstenaars hebben van dat hout prachtige beelden gemaakt met blauwe en rode mantels. 10 Maar Heer, alleen u bent echt God. U bent de levende God, de eeuwige koning. Als u woedend bent, beeft de hele aarde. Als u een volk straft, blijft er niets van over.
11 De goden van de volken hebben de hemel en de aarde niet gemaakt. Daarom zullen ze van de aarde verdwijnen!
Alleen de Heer is machtig
12 De Heer, die machtig en wijs is, heeft de hemel en de aarde gemaakt. Hij zette de aarde vast en plaatste de hemel daarboven. 13 Als de Heer spreekt, stroomt het water uit de hemel. De wolken haalt hij van ver, van het einde van de aarde. De Heer brengt ook de regen en de bliksem, en uit zijn hemel stuurt hij de wind.
14 Daarom is het dom om beelden te vereren. De kunstenaars moeten zich schamen voor wat ze gemaakt hebben. Want die beelden zijn niet echt, er zit geen leven in. 15 Ze zijn waardeloos. Als het moment van de straf komt, zullen die beelden van de aarde verdwijnen.
16 De God van Israël is heel anders. Hij heeft alles gemaakt, en Israël is zijn eigen volk. Zijn naam is: Machtige Heer.
Het moment van de straf
Het is fout gegaan met het land
17 Luister, inwoners van Jeruzalem, die bedreigde stad! Maak je klaar om weg te gaan uit je land. 18 Want de Heer zegt: ‘Nu jaag ik jullie weg uit het land! Jullie zullen het moeilijk krijgen, dat zul je wel merken.’
19 Eerst dachten jullie: We hebben het zwaar, maar alles komt goed. Maar nu zullen jullie huilen van ellende, en zeggen: ‘Het komt nooit meer goed! 20 Ons land is verwoest, de steden zijn vernietigd. De inwoners zijn weg. Er is niemand om de huizen weer op te bouwen.’
21 Dat zal gebeuren omdat jullie leiders dom zijn. Ze hebben de Heer niet om hulp gevraagd. Daarom zijn al hun plannen mislukt, en daarom worden jullie over de aarde verspreid.
22 Luister, daar klinkt een geluid! Het komt dichterbij. Het grote, machtige leger uit het verre noorden komt eraan. Ze zullen van de steden van Juda een woestijn maken, een plaats voor wilde dieren.
Jeremia bidt voor het volk
23 Heer, wij weten dat een mens niet zelf zijn leven bepaalt. Een mens kan niet zelf kiezen hoe zijn leven zal gaan.
24 Heer, wees rechtvaardig als u ons straft. En straf ons niet uit woede, want dan blijft er niemand over. 25 Straf met uw woede juist de andere volken. De volken die u niet kennen en u niet vereren. Want zij hebben ons kwaad gedaan. Ze hebben ons vernietigd, ze hebben ons land verwoest.