De Heer heeft zijn volk niet verlaten
1 De Heer zegt: ‘Israëlieten, denken jullie dat ik ontrouw aan jullie was? Denken jullie dat ik jullie in de steek wilde laten? Hebben jullie daar bewijs voor? Denken jullie dat ik jullie zomaar weggegeven heb? Nee, ik heb jullie aan de vijanden uitgeleverd omdat jullie alles verkeerd gedaan hebben. Ik heb jullie weggestuurd omdat jullie mij niet langer gehoorzaamden.
2 Nu kom ik bij jullie terug, ik roep jullie. Maar er is niemand, niemand geeft antwoord. Waarom niet? Denken jullie dat ik jullie niet kan bevrijden? Twijfelen jullie aan mijn macht?
Ik kan de zee laten verdwijnen door alleen maar te dreigen! Ik kan ook het water uit de rivieren laten verdwijnen. Dan blijven er alleen nog dode vissen over en gaat alles stinken. 3 En ik kan het licht van de hemel laten verdwijnen. Dan wordt de hemel helemaal zwart, dan is het overal donker.’
Niemand luistert naar Gods dienaar
God zal zijn dienaar helpen
4-5 Gods dienaar zegt: ‘God, de Heer, heeft mij een tong gegeven, waarmee ik goed kan spreken. Ik kan mensen die moe zijn, weer moed geven. En God heeft mij oren gegeven, waarmee ik altijd goed naar de mensen kan luisteren.
Ik heb me niet tegen Gods opdrachten verzet. Ik ben er niet voor weggelopen. 6 Toen mijn vijanden mij pijn wilden doen, liet ik toe dat ze me op mijn rug sloegen. Toen ze mijn baard wilden uittrekken, heb ik mijn gezicht naar ze toe gekeerd. Toen ze me uitlachten en naar me spuugden, bleef ik ze aankijken.
7 God, de Heer, zal mij helpen. Dat weet ik. Daarom heb ik geen pijn, en daarom schaam ik me niet. Mijn vijanden kunnen op mijn gezicht geen pijn of schaamte zien.
8 God zal zorgen dat ik eerlijk behandeld word. Wie durft er een rechtszaak tegen mij te beginnen? Is er iemand die mijn tegenstander durft te zijn? Kom maar, dan gaan we samen naar de rechter. 9 Maar niemand kan mij straffen! Want God, de Heer, zal mij helpen. Mijn vijanden zullen verdwijnen, als een oude jas die langzaam vergaat.’
Israël vertrouwt niet op God
10 De Heer zegt: ‘Volk van Israël, hebben jullie echt eerbied voor mij? Luisteren jullie wel naar de stem van mijn dienaar? Jullie moeten altijd op mij vertrouwen. Ook als jullie in het donker lopen, ook als je geen licht meer ziet.
11 Maar jullie vertrouwen niet op mij! Nee, jullie maken plannen om anderen te vernietigen. Wacht maar! Door die plannen zullen jullie zelf vernietigd worden. En jullie zullen vreselijke pijn lijden. Daar zal ik voor zorgen.’
De Heer heeft zijn volk niet verlaten
1 De Heer zegt: ‘Israëlieten, denken jullie dat ik ontrouw aan jullie was? Denken jullie dat ik jullie in de steek wilde laten? Hebben jullie daar bewijs voor? Denken jullie dat ik jullie zomaar weggegeven heb? Nee, ik heb jullie aan de vijanden uitgeleverd omdat jullie alles verkeerd gedaan hebben. Ik heb jullie weggestuurd omdat jullie mij niet langer gehoorzaamden.
2 Nu kom ik bij jullie terug, ik roep jullie. Maar er is niemand, niemand geeft antwoord. Waarom niet? Denken jullie dat ik jullie niet kan bevrijden? Twijfelen jullie aan mijn macht?
Ik kan de zee laten verdwijnen door alleen maar te dreigen! Ik kan ook het water uit de rivieren laten verdwijnen. Dan blijven er alleen nog dode vissen over en gaat alles stinken. 3 En ik kan het licht van de hemel laten verdwijnen. Dan wordt de hemel helemaal zwart, dan is het overal donker.’
Niemand luistert naar Gods dienaar
God zal zijn dienaar helpen
4-5 Gods dienaar zegt: ‘God, de Heer, heeft mij een tong gegeven, waarmee ik goed kan spreken. Ik kan mensen die moe zijn, weer moed geven. En God heeft mij oren gegeven, waarmee ik altijd goed naar de mensen kan luisteren.
Ik heb me niet tegen Gods opdrachten verzet. Ik ben er niet voor weggelopen. 6 Toen mijn vijanden mij pijn wilden doen, liet ik toe dat ze me op mijn rug sloegen. Toen ze mijn baard wilden uittrekken, heb ik mijn gezicht naar ze toe gekeerd. Toen ze me uitlachten en naar me spuugden, bleef ik ze aankijken.
7 God, de Heer, zal mij helpen. Dat weet ik. Daarom heb ik geen pijn, en daarom schaam ik me niet. Mijn vijanden kunnen op mijn gezicht geen pijn of schaamte zien.
8 God zal zorgen dat ik eerlijk behandeld word. Wie durft er een rechtszaak tegen mij te beginnen? Is er iemand die mijn tegenstander durft te zijn? Kom maar, dan gaan we samen naar de rechter. 9 Maar niemand kan mij straffen! Want God, de Heer, zal mij helpen. Mijn vijanden zullen verdwijnen, als een oude jas die langzaam vergaat.’
Israël vertrouwt niet op God
10 De Heer zegt: ‘Volk van Israël, hebben jullie echt eerbied voor mij? Luisteren jullie wel naar de stem van mijn dienaar? Jullie moeten altijd op mij vertrouwen. Ook als jullie in het donker lopen, ook als je geen licht meer ziet.
11 Maar jullie vertrouwen niet op mij! Nee, jullie maken plannen om anderen te vernietigen. Wacht maar! Door die plannen zullen jullie zelf vernietigd worden. En jullie zullen vreselijke pijn lijden. Daar zal ik voor zorgen.’