De stam Efraïm blijft ontrouw
1 De Heer zegt: ‘Vroeger was Efraïm de belangrijkste stam in Israël. Niemand durfde tegen hun leiders in te gaan. Maar toen de mensen van Efraïm de god Baäl gingen vereren, liep het slecht met hen af!
2 Toch bleven de mensen verkeerde dingen doen. Ze maakten stieren van zilver, beelden die ze zelf mooi vonden. Ze kusten die beelden en zeiden: ‘Aan deze beelden moet je offers brengen.’ Maar die beelden zijn gewoon gemaakt door mensen!
3 Daarom zal de hele stam Efraïm verdwijnen, er blijft niets van ze over. Ze verdwijnen net zo snel als dauw in de ochtend, net zo snel als rook in de wind.’
De Heer is Israëls vijand geworden
4 De Heer zegt: ‘Volk van Israël, ik ben de Heer, jullie God. Dat ben ik al sinds jullie weggingen uit Egypte. Ik ben de enige God die jullie mogen dienen. Er is geen andere god die jullie kan redden. 5 Ik zorgde voor jullie in de droge, hete woestijn. 6 En daarna heb ik jullie naar dit mooie land gebracht. Ik gaf jullie meer dan genoeg te eten. Jullie hadden alles wat je nodig had.
Maar toen werden jullie trots, en jullie vergaten mij. 7 Daarom ben ik jullie vijand geworden. Ik jaag op jullie als een leeuw. Als een hongerig roofdier kom ik op jullie af. 8 Ik zal jullie aanvallen als een berin waarvan de jongen weggehaald zijn. Als een leeuw zal ik jullie verscheuren en opeten. Er zal niets van jullie overblijven!
9 Het is afgelopen met jullie, Israëlieten. Van mij hoeven jullie geen hulp meer te verwachten. 10-11 En ook van jullie koning niet! Waar is toch de koning die jullie steden zou beschermen? En waar zijn de leiders die het land zouden regeren?
Woedend gaf ik jullie de koning waar jullie om vroegen. En woedend heb ik hem ook weer bij jullie weggehaald.’
Het einde komt zeker
12 De Heer zegt: ‘Ik zal de misdaden van de Israëlieten niet vergeten. Ik zal altijd onthouden wat ze verkeerd deden.
13 De Israëlieten zijn dom. Ook al kunnen ze kiezen voor een nieuw begin, toch doen ze dat niet. Zo kiezen ze zelf voor hun einde. 14 Moet ik hen dan bevrijden? Moet ik hen dan redden uit het graf? Nee! Ik heb geen medelijden meer. Laat ze maar ziek worden. Laat de dood maar komen!
15 Nu gaat het nog goed met de Israëlieten. Maar ik zal hen straffen. Al hun waterbronnen zullen opdrogen door de verschrikkelijke hitte uit het oosten. En al hun bezittingen zullen meegenomen worden door de Assyriërs.
De stam Efraïm blijft ontrouw
1 De Heer zegt: ‘Vroeger was Efraïm de belangrijkste stam in Israël. Niemand durfde tegen hun leiders in te gaan. Maar toen de mensen van Efraïm de god Baäl gingen vereren, liep het slecht met hen af!
2 Toch bleven de mensen verkeerde dingen doen. Ze maakten stieren van zilver, beelden die ze zelf mooi vonden. Ze kusten die beelden en zeiden: ‘Aan deze beelden moet je offers brengen.’ Maar die beelden zijn gewoon gemaakt door mensen!
3 Daarom zal de hele stam Efraïm verdwijnen, er blijft niets van ze over. Ze verdwijnen net zo snel als dauw in de ochtend, net zo snel als rook in de wind.’
De Heer is Israëls vijand geworden
4 De Heer zegt: ‘Volk van Israël, ik ben de Heer, jullie God. Dat ben ik al sinds jullie weggingen uit Egypte. Ik ben de enige God die jullie mogen dienen. Er is geen andere god die jullie kan redden. 5 Ik zorgde voor jullie in de droge, hete woestijn. 6 En daarna heb ik jullie naar dit mooie land gebracht. Ik gaf jullie meer dan genoeg te eten. Jullie hadden alles wat je nodig had.
Maar toen werden jullie trots, en jullie vergaten mij. 7 Daarom ben ik jullie vijand geworden. Ik jaag op jullie als een leeuw. Als een hongerig roofdier kom ik op jullie af. 8 Ik zal jullie aanvallen als een berin waarvan de jongen weggehaald zijn. Als een leeuw zal ik jullie verscheuren en opeten. Er zal niets van jullie overblijven!
9 Het is afgelopen met jullie, Israëlieten. Van mij hoeven jullie geen hulp meer te verwachten. 10-11 En ook van jullie koning niet! Waar is toch de koning die jullie steden zou beschermen? En waar zijn de leiders die het land zouden regeren?
Woedend gaf ik jullie de koning waar jullie om vroegen. En woedend heb ik hem ook weer bij jullie weggehaald.’
Het einde komt zeker
12 De Heer zegt: ‘Ik zal de misdaden van de Israëlieten niet vergeten. Ik zal altijd onthouden wat ze verkeerd deden.
13 De Israëlieten zijn dom. Ook al kunnen ze kiezen voor een nieuw begin, toch doen ze dat niet. Zo kiezen ze zelf voor hun einde. 14 Moet ik hen dan bevrijden? Moet ik hen dan redden uit het graf? Nee! Ik heb geen medelijden meer. Laat ze maar ziek worden. Laat de dood maar komen!
15 Nu gaat het nog goed met de Israëlieten. Maar ik zal hen straffen. Al hun waterbronnen zullen opdrogen door de verschrikkelijke hitte uit het oosten. En al hun bezittingen zullen meegenomen worden door de Assyriërs.