God gaat Israël straffen
God waarschuwt de mensen in de bergen
1 De Heer sprak opnieuw tegen mij. Hij zei: 2 ‘Mensenkind, kijk in de richting van de bergen van Israël. En vertel de mensen die daar wonen, wat er gaat gebeuren. 3 Zeg tegen hen dat ik een leger op hen afstuur. En dat ik de plaatsen waar ze offers aan de afgoden brengen, zal vernietigen. 4-5 De altaren op die plaatsen zal ik verwoesten. En ik zal ervoor zorgen dat ze zelf dood neervallen voor de afgodsbeelden. Overal op de grond zullen hun botten liggen.
6 Al hun steden zullen verwoest worden, en de offerplaatsen zullen worden verlaten. De altaren worden volledig vernield, en de afgodsbeelden worden kapotgeslagen. Er blijft helemaal niets over van wat de mensen in Israël gemaakt hebben. 7 En hun doden zullen niet te tellen zijn.
Dan zullen ze eindelijk begrijpen dat ik de Heer ben.
Een kleine groep mensen wordt gered
8 Maar ik zal een kleine groep mensen redden. Zij zullen ontsnappen aan de strijd. Ze zullen in verre landen terechtkomen, en daar bij andere volken wonen.
9 In die verre landen, waar ze als gevangenen naartoe gebracht zijn, zullen ze aan mij denken. Ze zullen begrijpen hoeveel verdriet ze mij gedaan hebben door hun ontrouw. En hoe boos ze mij gemaakt hebben doordat ze alleen maar aan hun afgoden dachten. Ze zullen zichzelf haten om de afschuwelijke dingen die ze hebben gedaan. 10 En ze zullen begrijpen dat ze hun straf verdiend hebben.’
Het hele land wordt verwoest
11 Opnieuw gaf God, de Heer, mij een opdracht. Hij zei: ‘Ezechiël, zwaai met je vuisten, stamp met je voeten, en roep: ‘Het moet afgelopen zijn met al die afschuwelijke misdaden van de Israëlieten!’
De Israëlieten zullen sterven door oorlog, honger en vreselijke ziektes. 12 De mensen die ver bij de stad vandaan wonen, zullen sterven door de pest. De mensen die dicht bij de stad wonen, zullen doodgaan in de oorlog. En de mensen die dan nog overblijven, zullen sterven van de honger. Zo zal ik aan de Israëlieten laten zien hoe woedend ik ben.
13-14 Er zullen dode lichamen liggen op alle plaatsen waar de Israëlieten offers brachten aan hun afgoden: tussen de afgodsbeelden en rondom de altaren, op de bergen en de heuvels, en onder elke groene boom.
Ik zal iedereen uit de steden wegjagen. En ik zal het hele land veranderen in een woestijn. Zo zal ik de Israëlieten straffen.
Dan zullen ze eindelijk begrijpen dat ik de Heer ben.’
God gaat Israël straffen
God waarschuwt de mensen in de bergen
1 De Heer sprak opnieuw tegen mij. Hij zei: 2 ‘Mensenkind, kijk in de richting van de bergen van Israël. En vertel de mensen die daar wonen, wat er gaat gebeuren. 3 Zeg tegen hen dat ik een leger op hen afstuur. En dat ik de plaatsen waar ze offers aan de afgoden brengen, zal vernietigen. 4-5 De altaren op die plaatsen zal ik verwoesten. En ik zal ervoor zorgen dat ze zelf dood neervallen voor de afgodsbeelden. Overal op de grond zullen hun botten liggen.
6 Al hun steden zullen verwoest worden, en de offerplaatsen zullen worden verlaten. De altaren worden volledig vernield, en de afgodsbeelden worden kapotgeslagen. Er blijft helemaal niets over van wat de mensen in Israël gemaakt hebben. 7 En hun doden zullen niet te tellen zijn.
Dan zullen ze eindelijk begrijpen dat ik de Heer ben.
Een kleine groep mensen wordt gered
8 Maar ik zal een kleine groep mensen redden. Zij zullen ontsnappen aan de strijd. Ze zullen in verre landen terechtkomen, en daar bij andere volken wonen.
9 In die verre landen, waar ze als gevangenen naartoe gebracht zijn, zullen ze aan mij denken. Ze zullen begrijpen hoeveel verdriet ze mij gedaan hebben door hun ontrouw. En hoe boos ze mij gemaakt hebben doordat ze alleen maar aan hun afgoden dachten. Ze zullen zichzelf haten om de afschuwelijke dingen die ze hebben gedaan. 10 En ze zullen begrijpen dat ze hun straf verdiend hebben.’
Het hele land wordt verwoest
11 Opnieuw gaf God, de Heer, mij een opdracht. Hij zei: ‘Ezechiël, zwaai met je vuisten, stamp met je voeten, en roep: ‘Het moet afgelopen zijn met al die afschuwelijke misdaden van de Israëlieten!’
De Israëlieten zullen sterven door oorlog, honger en vreselijke ziektes. 12 De mensen die ver bij de stad vandaan wonen, zullen sterven door de pest. De mensen die dicht bij de stad wonen, zullen doodgaan in de oorlog. En de mensen die dan nog overblijven, zullen sterven van de honger. Zo zal ik aan de Israëlieten laten zien hoe woedend ik ben.
13-14 Er zullen dode lichamen liggen op alle plaatsen waar de Israëlieten offers brachten aan hun afgoden: tussen de afgodsbeelden en rondom de altaren, op de bergen en de heuvels, en onder elke groene boom.
Ik zal iedereen uit de steden wegjagen. En ik zal het hele land veranderen in een woestijn. Zo zal ik de Israëlieten straffen.
Dan zullen ze eindelijk begrijpen dat ik de Heer ben.’