De Heer oordeelt eerlijk
Een bewaker waarschuwt het volk
1 De Heer sprak opnieuw tegen mij. Hij zei: 2 ‘Luister, mensenkind. Jij moet de mensen van je volk toespreken en tegen hen zeggen: ‘Stel dat ik, de Heer, vijanden op een land afstuur. In dat land hebben de inwoners een bewaker uitgekozen om op te letten of er vijanden aankomen. 3 Als die bewaker de vijanden ziet, blaast hij op de trompet om de inwoners te waarschuwen.
4 Stel dat iemand het geluid van de trompet hoort. Maar hij luistert niet naar de waarschuwing en wordt door de vijanden gedood. Dan is hij zelf verantwoordelijk voor zijn dood. 5 Want hij heeft de waarschuwing gehoord, maar er niet naar geluisterd. Als hij dat wel gedaan had, zou hij in leven gebleven zijn.
De bewaker waarschuwt niet
6 Stel dat die bewaker ziet dat er vijanden aankomen. Maar hij blaast niet op de trompet om de mensen te waarschuwen. Het land wordt aangevallen en één van de inwoners wordt gedood. Dan is de bewaker verantwoordelijk voor zijn dood. Daarom zal de bewaker ook sterven. Ook al sterft die inwoner eigenlijk omdat hij zelf verkeerde dingen gedaan heeft.’
Ezechiël is de bewaker van het volk
7 Luister, mensenkind. Jij bent zo’n bewaker. Want ik heb jou uitgekozen om het volk van Israël te bewaken. Steeds als je mijn woorden hoort, moet je de mensen waarschuwen.
8 Stel dat ik tegen een misdadiger zeg dat hij zal sterven. Dan wil ik toch dat jij hem waarschuwt. Zeg tegen hem dat hij moet ophouden met zijn slechte gedrag. Als je hem niet waarschuwt, ben jij verantwoordelijk voor zijn dood en zul jij ook sterven. Ook al sterft die misdadiger omdat hij zelf verkeerde dingen gedaan heeft.
9 Stel dat je die misdadiger wel waarschuwt, maar hij luistert niet. Dan zal hij sterven, omdat hij zelf verkeerde dingen gedaan heeft. Maar jij zult in leven blijven.
De Heer wil dat mensen blijven leven
10 Mensenkind, de mensen van je volk zeggen: ‘Wij worden gestraft voor alles wat we verkeerd gedaan hebben. We worden zo zwaar gestraft, dat we er niet meer tegen kunnen. Hoe kunnen we zo verder leven?’
11 Jij moet hun antwoorden: ‘Dit zegt God, de Heer: Luister, Israëlieten. De dood van een misdadiger maakt mij echt niet blij. Ik wil veel liever dat hij ophoudt met zijn misdaden, zodat hij blijft leven. Houd daarom op met jullie verkeerde gedrag. Dan hoeven jullie niet te sterven!’
Gedrag van vroeger telt niet
12 Mensenkind, zeg tegen de mensen van je volk: ‘Stel dat iemand altijd op een goede manier geleefd heeft. Maar op een dag pleegt hij een misdaad. Dan zullen de goede dingen die hij vroeger gedaan heeft, hem niet redden van zijn straf.
En stel dat iemand altijd als een slecht mens geleefd heeft. Maar op een dag krijgt hij spijt en houdt hij op met zijn misdaden. Dan zal hij niet gestraft worden, ook al heeft hij vroeger misdaden gepleegd.
Wie misdaden pleegt, zal sterven
13 Stel dat ik tegen een goed en eerlijk mens zeg dat hij zal blijven leven. Maar dan pleegt hij een misdaad. Want hij denkt dat hij toch wel gered zal worden. Dan zal ik er geen rekening mee houden dat hij altijd goed geleefd heeft. Nee, hij zal sterven omdat hij nu een misdaad heeft gepleegd.
Wie spijt krijgt, blijft leven
14 Stel dat ik tegen een slecht mens zeg dat hij zal sterven. Maar hij krijgt spijt en houdt op met zijn verkeerde gedrag. Hij gaat op een goede en eerlijke manier leven. 15 Als anderen hem iets gegeven hebben om geld van hem te kunnen lenen, dan geeft hij dat aan hen terug. En ook dingen die hij gestolen heeft, geeft hij terug. Hij houdt zich voortaan aan mijn wetten, en pleegt geen misdaden meer. Zo iemand zal zeker blijven leven. Hij hoeft niet te sterven. 16 Alle verkeerde dingen die hij gedaan heeft, worden hem vergeven. Hij mag in leven blijven omdat hij een goed en eerlijk mens geworden is.’
Wat de Heer doet, is eerlijk
17 Mensenkind, de mensen van je volk zeggen: ‘Wat de Heer doet, is oneerlijk!’ Maar wat zij zelf doen, is oneerlijk!
18 Een goed en eerlijk mens zal sterven als hij stopt met zijn goede gedrag, en slechte dingen gaat doen. 19 En een misdadiger zal in leven blijven als hij stopt met zijn misdaden, en zich goed gaat gedragen.
20 De mensen van je volk zeggen dat het oneerlijk is wat ik doe. Maar ik, de Heer, zeg tegen hen: ‘Luister, Israëlieten! Ik beoordeel ieder mens op de dingen die hij nu doet.’’
Ezechiël spreekt opnieuw
Ezechiël kan weer praten
21 Toen mijn volk en ik twaalf jaar in Babylonië woonden, kwam er een vluchteling uit Jeruzalem naar mij toe. Dat gebeurde op de vijfde dag van de tiende maand. Die vluchteling vertelde mij dat Jeruzalem verwoest was.
22 In de nacht daarvoor had ik de sterke macht van de Heer gevoeld. En toen de vluchteling ’s ochtends bij me kwam, kon ik mijn stem weer gebruiken. Ik kon eindelijk weer praten. Daar had de Heer voor gezorgd.
Het land is niet van de Israëlieten
23 De Heer zei tegen mij: 24 ‘Mensenkind, de mensen die in de verwoeste steden van Israël wonen, zeggen: ‘Abraham was maar alleen, en toch kreeg hij het hele land Israël in bezit. Wij zijn met heel veel. Daarom weten we zeker dat dit land van ons is.’
25-26 Jij moet de Israëlieten namens mij het volgende antwoord geven: ‘Jullie doen afschuwelijke dingen. Jullie eten vlees waar nog bloed in zit. Jullie vereren afgoden en plegen moorden. Jullie vertrouwen op wapens. En jullie gaan naar bed met de vrouw van een ander. Hoe durven jullie dan nog te zeggen dat dit land jullie bezit is?’
Het hele land wordt verwoest
27 Mensenkind, zeg tegen de Israëlieten: ‘Dit zegt God, de Heer: De mensen die in de verwoeste steden van Israël zijn achtergebleven, zullen sterven in de strijd. De mensen die buiten de steden wonen, zullen gedood worden door wilde dieren. En de mensen die schuilen in de rotsen, zullen sterven door een vreselijke ziekte. Dat is zo zeker als ik leef!
28 Ik, de Heer, zal het hele land veranderen in een woestijn. Ik zal een einde maken aan de macht van jullie land. Die macht waar jullie zo trots op waren. De bergen van Israël worden een verlaten gebied. Niemand zal er meer doorheen reizen. 29 Het hele land zal leeg en verlaten zijn, omdat jullie zo veel afschuwelijke dingen gedaan hebben.
Als dat gebeurt, zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.’’
De mensen doen niet wat Ezechiël zegt
30 Toen zei de Heer: ‘Mensenkind, de mensen van je volk praten allemaal over jou. Ze staan bij de muren van de stad en bij de deuren van hun huizen, en ze zeggen tegen elkaar: ‘Kom mee! Laten we horen wat de Heer ons te zeggen heeft.’ 31 Ze komen in grote groepen naar je toe. Ze gaan tegenover je zitten, en dan luisteren ze naar je. Maar ze doen niet wat je zegt!
Ze willen mooie verhalen over liefde horen. Maar intussen denken ze alleen aan geld. 32 Ze zien jou als een zanger van liefdesliedjes. Een zanger die een mooie stem heeft en prachtige muziek maakt. Ze luisteren graag naar je, maar ze doen niet wat je zegt!
33 Maar de dingen die jij zegt, zullen echt gebeuren. Dan zullen ze begrijpen dat er een profeet bij hen was.’
De Heer oordeelt eerlijk
Een bewaker waarschuwt het volk
1 De Heer sprak opnieuw tegen mij. Hij zei: 2 ‘Luister, mensenkind. Jij moet de mensen van je volk toespreken en tegen hen zeggen: ‘Stel dat ik, de Heer, vijanden op een land afstuur. In dat land hebben de inwoners een bewaker uitgekozen om op te letten of er vijanden aankomen. 3 Als die bewaker de vijanden ziet, blaast hij op de trompet om de inwoners te waarschuwen.
4 Stel dat iemand het geluid van de trompet hoort. Maar hij luistert niet naar de waarschuwing en wordt door de vijanden gedood. Dan is hij zelf verantwoordelijk voor zijn dood. 5 Want hij heeft de waarschuwing gehoord, maar er niet naar geluisterd. Als hij dat wel gedaan had, zou hij in leven gebleven zijn.
De bewaker waarschuwt niet
6 Stel dat die bewaker ziet dat er vijanden aankomen. Maar hij blaast niet op de trompet om de mensen te waarschuwen. Het land wordt aangevallen en één van de inwoners wordt gedood. Dan is de bewaker verantwoordelijk voor zijn dood. Daarom zal de bewaker ook sterven. Ook al sterft die inwoner eigenlijk omdat hij zelf verkeerde dingen gedaan heeft.’
Ezechiël is de bewaker van het volk
7 Luister, mensenkind. Jij bent zo’n bewaker. Want ik heb jou uitgekozen om het volk van Israël te bewaken. Steeds als je mijn woorden hoort, moet je de mensen waarschuwen.
8 Stel dat ik tegen een misdadiger zeg dat hij zal sterven. Dan wil ik toch dat jij hem waarschuwt. Zeg tegen hem dat hij moet ophouden met zijn slechte gedrag. Als je hem niet waarschuwt, ben jij verantwoordelijk voor zijn dood en zul jij ook sterven. Ook al sterft die misdadiger omdat hij zelf verkeerde dingen gedaan heeft.
9 Stel dat je die misdadiger wel waarschuwt, maar hij luistert niet. Dan zal hij sterven, omdat hij zelf verkeerde dingen gedaan heeft. Maar jij zult in leven blijven.
De Heer wil dat mensen blijven leven
10 Mensenkind, de mensen van je volk zeggen: ‘Wij worden gestraft voor alles wat we verkeerd gedaan hebben. We worden zo zwaar gestraft, dat we er niet meer tegen kunnen. Hoe kunnen we zo verder leven?’
11 Jij moet hun antwoorden: ‘Dit zegt God, de Heer: Luister, Israëlieten. De dood van een misdadiger maakt mij echt niet blij. Ik wil veel liever dat hij ophoudt met zijn misdaden, zodat hij blijft leven. Houd daarom op met jullie verkeerde gedrag. Dan hoeven jullie niet te sterven!’
Gedrag van vroeger telt niet
12 Mensenkind, zeg tegen de mensen van je volk: ‘Stel dat iemand altijd op een goede manier geleefd heeft. Maar op een dag pleegt hij een misdaad. Dan zullen de goede dingen die hij vroeger gedaan heeft, hem niet redden van zijn straf.
En stel dat iemand altijd als een slecht mens geleefd heeft. Maar op een dag krijgt hij spijt en houdt hij op met zijn misdaden. Dan zal hij niet gestraft worden, ook al heeft hij vroeger misdaden gepleegd.
Wie misdaden pleegt, zal sterven
13 Stel dat ik tegen een goed en eerlijk mens zeg dat hij zal blijven leven. Maar dan pleegt hij een misdaad. Want hij denkt dat hij toch wel gered zal worden. Dan zal ik er geen rekening mee houden dat hij altijd goed geleefd heeft. Nee, hij zal sterven omdat hij nu een misdaad heeft gepleegd.
Wie spijt krijgt, blijft leven
14 Stel dat ik tegen een slecht mens zeg dat hij zal sterven. Maar hij krijgt spijt en houdt op met zijn verkeerde gedrag. Hij gaat op een goede en eerlijke manier leven. 15 Als anderen hem iets gegeven hebben om geld van hem te kunnen lenen, dan geeft hij dat aan hen terug. En ook dingen die hij gestolen heeft, geeft hij terug. Hij houdt zich voortaan aan mijn wetten, en pleegt geen misdaden meer. Zo iemand zal zeker blijven leven. Hij hoeft niet te sterven. 16 Alle verkeerde dingen die hij gedaan heeft, worden hem vergeven. Hij mag in leven blijven omdat hij een goed en eerlijk mens geworden is.’
Wat de Heer doet, is eerlijk
17 Mensenkind, de mensen van je volk zeggen: ‘Wat de Heer doet, is oneerlijk!’ Maar wat zij zelf doen, is oneerlijk!
18 Een goed en eerlijk mens zal sterven als hij stopt met zijn goede gedrag, en slechte dingen gaat doen. 19 En een misdadiger zal in leven blijven als hij stopt met zijn misdaden, en zich goed gaat gedragen.
20 De mensen van je volk zeggen dat het oneerlijk is wat ik doe. Maar ik, de Heer, zeg tegen hen: ‘Luister, Israëlieten! Ik beoordeel ieder mens op de dingen die hij nu doet.’’
Ezechiël spreekt opnieuw
Ezechiël kan weer praten
21 Toen mijn volk en ik twaalf jaar in Babylonië woonden, kwam er een vluchteling uit Jeruzalem naar mij toe. Dat gebeurde op de vijfde dag van de tiende maand. Die vluchteling vertelde mij dat Jeruzalem verwoest was.
22 In de nacht daarvoor had ik de sterke macht van de Heer gevoeld. En toen de vluchteling ’s ochtends bij me kwam, kon ik mijn stem weer gebruiken. Ik kon eindelijk weer praten. Daar had de Heer voor gezorgd.
Het land is niet van de Israëlieten
23 De Heer zei tegen mij: 24 ‘Mensenkind, de mensen die in de verwoeste steden van Israël wonen, zeggen: ‘Abraham was maar alleen, en toch kreeg hij het hele land Israël in bezit. Wij zijn met heel veel. Daarom weten we zeker dat dit land van ons is.’
25-26 Jij moet de Israëlieten namens mij het volgende antwoord geven: ‘Jullie doen afschuwelijke dingen. Jullie eten vlees waar nog bloed in zit. Jullie vereren afgoden en plegen moorden. Jullie vertrouwen op wapens. En jullie gaan naar bed met de vrouw van een ander. Hoe durven jullie dan nog te zeggen dat dit land jullie bezit is?’
Het hele land wordt verwoest
27 Mensenkind, zeg tegen de Israëlieten: ‘Dit zegt God, de Heer: De mensen die in de verwoeste steden van Israël zijn achtergebleven, zullen sterven in de strijd. De mensen die buiten de steden wonen, zullen gedood worden door wilde dieren. En de mensen die schuilen in de rotsen, zullen sterven door een vreselijke ziekte. Dat is zo zeker als ik leef!
28 Ik, de Heer, zal het hele land veranderen in een woestijn. Ik zal een einde maken aan de macht van jullie land. Die macht waar jullie zo trots op waren. De bergen van Israël worden een verlaten gebied. Niemand zal er meer doorheen reizen. 29 Het hele land zal leeg en verlaten zijn, omdat jullie zo veel afschuwelijke dingen gedaan hebben.
Als dat gebeurt, zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.’’
De mensen doen niet wat Ezechiël zegt
30 Toen zei de Heer: ‘Mensenkind, de mensen van je volk praten allemaal over jou. Ze staan bij de muren van de stad en bij de deuren van hun huizen, en ze zeggen tegen elkaar: ‘Kom mee! Laten we horen wat de Heer ons te zeggen heeft.’ 31 Ze komen in grote groepen naar je toe. Ze gaan tegenover je zitten, en dan luisteren ze naar je. Maar ze doen niet wat je zegt!
Ze willen mooie verhalen over liefde horen. Maar intussen denken ze alleen aan geld. 32 Ze zien jou als een zanger van liefdesliedjes. Een zanger die een mooie stem heeft en prachtige muziek maakt. Ze luisteren graag naar je, maar ze doen niet wat je zegt!
33 Maar de dingen die jij zegt, zullen echt gebeuren. Dan zullen ze begrijpen dat er een profeet bij hen was.’