Het volk verslaat koning Og
1 Daarna zijn we verder gereisd naar het noorden, naar het land Basan. Koning Og van Basan verzamelde zijn leger en viel ons aan bij de stad Edreï.
2 De Heer zei toen tegen mij: ‘Mozes, je hoeft niet bang te zijn voor koning Og. Want jij zult de strijd winnen en zijn land veroveren. Daar zal ik voor zorgen. Doe met hem hetzelfde als je met koning Sichon gedaan hebt.’
3 En zo gaf de Heer ons weer de overwinning. We versloegen koning Og en doodden al zijn soldaten. We lieten niemand in leven. 4 We vielen alle steden van koning Og aan, zestig in totaal. Zijn hele land namen we in bezit, ook het gebied Argob.
We konden alle steden veroveren, 5 ook al waren het sterke steden met hoge muren en stevige poorten. We veroverden ook veel dorpen. 6 We doodden de inwoners van die steden en dorpen. We doodden alle mannen, vrouwen en kinderen, net zoals we eerder gedaan hadden in de strijd tegen koning Sichon. 7 We namen al het vee mee, en ook de andere bezittingen van de inwoners.
Het veroverde land
8 Zo hebben we toen Sichon en Og verslagen, de twee koningen van de Amorieten. We hebben het hele gebied aan de oostkant van de Jordaan tot aan de berg Hermon in bezit genomen. 9 De inwoners van de stad Sidon noemen die berg de Sirjon. De Amorieten noemen die berg de Senir.
10 Bij dat gebied horen alle steden van het bergland, en ook alle steden van Gilead en Basan tot aan Salka en Edreï. Dat zijn de steden waarover koning Og heerste. 11 Koning Og was de laatste nakomeling van de Refaïeten. In Rabba, de hoofdstad van de Ammonieten, kun je nog zijn bed bewonderen. Dat bed is gemaakt van ijzer, en het is 4,5 meter lang en 2 meter breed!
Mozes geeft drie stammen een gebied
12-17 Nadat we dat hele gebied veroverd hadden, heb ik het onder drie stammen van Israël verdeeld.
Het zuidelijk deel van Gilead heb ik aan de stammen Ruben en Gad gegeven. Dat is het gebied vanaf de stad Aroër aan de rivier de Arnon tot ver in de bergen van Gilead. Dat gebied loopt van de rivier de Arnon in het zuiden tot aan de rivier de Jabbok bij het land van de Ammonieten. Bij dat zuidelijk deel hoort ook het Jordaan-dal. De Jordaan is de grens tussen het Meer van Kinneret en de Zoutzee (die nu de Dode Zee heet). De oostgrens wordt gevormd door de rotsen van de berg Pisga.
Het noordelijk deel van Gilead heb ik aan Machir, de zoon van Manasse, gegeven.
De rest van Gilead en heel Basan heb ik aan de helft van de stam Manasse gegeven. Basan was het land van koning Og, en daar hoorde ook het gebied Argob bij. Basan werd vroeger ook wel het land van de Refaïeten genoemd. Maar Jaïr, een nakomeling van Manasse, heeft het gebied een andere naam gegeven toen hij het veroverd had. Hij nam het gebied Argob in bezit, tot aan de grens met Gesur en Maächa. Hij noemde het gebied de Dorpen van Jaïr, en zo heet het nog steeds.
De drie stammen moeten meevechten
18-19 Ik zei toen tegen de drie stammen Ruben, Gad en Manasse: ‘De Heer, jullie God, geeft jullie het land ten oosten van de Jordaan. Jullie mogen het in bezit nemen. Jullie vrouwen en kinderen mogen hier blijven, in de steden die ik aan jullie gegeven heb. Dat geldt ook voor de dieren, want ik weet dat jullie veel vee hebben.
Maar al jullie sterke mannen moeten meegaan naar de overkant van de Jordaan. Zij moeten de andere Israëlieten helpen in de oorlog. 20 Jullie mannen moeten daar blijven totdat de Heer, jullie God, ook land gegeven heeft aan de andere Israëlieten. Als die daar veilig kunnen wonen, mogen jullie mannen terugkomen. Pas dan mogen jullie hier gaan wonen, in het gebied dat ik jullie gegeven heb.’
21 En tegen Jozua zei ik: ‘Jozua, wees niet bang. Je hebt zelf gezien wat de Heer met die twee koningen van de Amorieten gedaan heeft. Hij zal precies hetzelfde doen met alle koningen die je zult tegenkomen aan de overkant van de Jordaan. 22 Wees niet bang voor die koningen. De Heer, jullie God, zal jullie helpen.’
Mozes mag zelf het land niet in
23 Ik heb toen tot de Heer gebeden. Ik zei: 24 ‘Heer, mijn God, u hebt aan mij, uw dienaar, uw kracht laten zien. U hebt me laten zien hoe machtig u bent. Er is geen enkele god in de hemel die kan wat u kunt. Er is geen enkele god op aarde die zo veel macht heeft als u!
25 Alstublieft, laat mij de Jordaan oversteken. Ik wil heel graag dat mooie bergland aan de overkant zien, en ook de prachtige Libanon-bergen.’
26 Maar de Heer wilde niet naar mij luisteren. Volk van Israël, door jullie slechte gedrag was de Heer kwaad op mij. Hij zei: ‘Mozes, zo is het genoeg! Ik wil dat je erover zwijgt. 27 Ga de berg Pisga op en kijk vanaf de top naar het westen, het noorden, het oosten en het zuiden. Kijk maar goed om je heen, want jij zult de Jordaan niet oversteken. 28 Jozua moet jouw taak overnemen. Geef hem de leiding over de Israëlieten, en bereid hem goed voor op zijn taak. Hij zal de Israëlieten naar het land brengen dat jij op de berg zult zien. Hij zal het voor hen veroveren.’
29 En zo bleven wij in het Jordaan-dal, in de buurt van de stad Bet-Peor.’
Het volk verslaat koning Og
1 Daarna zijn we verder gereisd naar het noorden, naar het land Basan. Koning Og van Basan verzamelde zijn leger en viel ons aan bij de stad Edreï.
2 De Heer zei toen tegen mij: ‘Mozes, je hoeft niet bang te zijn voor koning Og. Want jij zult de strijd winnen en zijn land veroveren. Daar zal ik voor zorgen. Doe met hem hetzelfde als je met koning Sichon gedaan hebt.’
3 En zo gaf de Heer ons weer de overwinning. We versloegen koning Og en doodden al zijn soldaten. We lieten niemand in leven. 4 We vielen alle steden van koning Og aan, zestig in totaal. Zijn hele land namen we in bezit, ook het gebied Argob.
We konden alle steden veroveren, 5 ook al waren het sterke steden met hoge muren en stevige poorten. We veroverden ook veel dorpen. 6 We doodden de inwoners van die steden en dorpen. We doodden alle mannen, vrouwen en kinderen, net zoals we eerder gedaan hadden in de strijd tegen koning Sichon. 7 We namen al het vee mee, en ook de andere bezittingen van de inwoners.
Het veroverde land
8 Zo hebben we toen Sichon en Og verslagen, de twee koningen van de Amorieten. We hebben het hele gebied aan de oostkant van de Jordaan tot aan de berg Hermon in bezit genomen. 9 De inwoners van de stad Sidon noemen die berg de Sirjon. De Amorieten noemen die berg de Senir.
10 Bij dat gebied horen alle steden van het bergland, en ook alle steden van Gilead en Basan tot aan Salka en Edreï. Dat zijn de steden waarover koning Og heerste. 11 Koning Og was de laatste nakomeling van de Refaïeten. In Rabba, de hoofdstad van de Ammonieten, kun je nog zijn bed bewonderen. Dat bed is gemaakt van ijzer, en het is 4,5 meter lang en 2 meter breed!
Mozes geeft drie stammen een gebied
12-17 Nadat we dat hele gebied veroverd hadden, heb ik het onder drie stammen van Israël verdeeld.
Het zuidelijk deel van Gilead heb ik aan de stammen Ruben en Gad gegeven. Dat is het gebied vanaf de stad Aroër aan de rivier de Arnon tot ver in de bergen van Gilead. Dat gebied loopt van de rivier de Arnon in het zuiden tot aan de rivier de Jabbok bij het land van de Ammonieten. Bij dat zuidelijk deel hoort ook het Jordaan-dal. De Jordaan is de grens tussen het Meer van Kinneret en de Zoutzee (die nu de Dode Zee heet). De oostgrens wordt gevormd door de rotsen van de berg Pisga.
Het noordelijk deel van Gilead heb ik aan Machir, de zoon van Manasse, gegeven.
De rest van Gilead en heel Basan heb ik aan de helft van de stam Manasse gegeven. Basan was het land van koning Og, en daar hoorde ook het gebied Argob bij. Basan werd vroeger ook wel het land van de Refaïeten genoemd. Maar Jaïr, een nakomeling van Manasse, heeft het gebied een andere naam gegeven toen hij het veroverd had. Hij nam het gebied Argob in bezit, tot aan de grens met Gesur en Maächa. Hij noemde het gebied de Dorpen van Jaïr, en zo heet het nog steeds.
De drie stammen moeten meevechten
18-19 Ik zei toen tegen de drie stammen Ruben, Gad en Manasse: ‘De Heer, jullie God, geeft jullie het land ten oosten van de Jordaan. Jullie mogen het in bezit nemen. Jullie vrouwen en kinderen mogen hier blijven, in de steden die ik aan jullie gegeven heb. Dat geldt ook voor de dieren, want ik weet dat jullie veel vee hebben.
Maar al jullie sterke mannen moeten meegaan naar de overkant van de Jordaan. Zij moeten de andere Israëlieten helpen in de oorlog. 20 Jullie mannen moeten daar blijven totdat de Heer, jullie God, ook land gegeven heeft aan de andere Israëlieten. Als die daar veilig kunnen wonen, mogen jullie mannen terugkomen. Pas dan mogen jullie hier gaan wonen, in het gebied dat ik jullie gegeven heb.’
21 En tegen Jozua zei ik: ‘Jozua, wees niet bang. Je hebt zelf gezien wat de Heer met die twee koningen van de Amorieten gedaan heeft. Hij zal precies hetzelfde doen met alle koningen die je zult tegenkomen aan de overkant van de Jordaan. 22 Wees niet bang voor die koningen. De Heer, jullie God, zal jullie helpen.’
Mozes mag zelf het land niet in
23 Ik heb toen tot de Heer gebeden. Ik zei: 24 ‘Heer, mijn God, u hebt aan mij, uw dienaar, uw kracht laten zien. U hebt me laten zien hoe machtig u bent. Er is geen enkele god in de hemel die kan wat u kunt. Er is geen enkele god op aarde die zo veel macht heeft als u!
25 Alstublieft, laat mij de Jordaan oversteken. Ik wil heel graag dat mooie bergland aan de overkant zien, en ook de prachtige Libanon-bergen.’
26 Maar de Heer wilde niet naar mij luisteren. Volk van Israël, door jullie slechte gedrag was de Heer kwaad op mij. Hij zei: ‘Mozes, zo is het genoeg! Ik wil dat je erover zwijgt. 27 Ga de berg Pisga op en kijk vanaf de top naar het westen, het noorden, het oosten en het zuiden. Kijk maar goed om je heen, want jij zult de Jordaan niet oversteken. 28 Jozua moet jouw taak overnemen. Geef hem de leiding over de Israëlieten, en bereid hem goed voor op zijn taak. Hij zal de Israëlieten naar het land brengen dat jij op de berg zult zien. Hij zal het voor hen veroveren.’
29 En zo bleven wij in het Jordaan-dal, in de buurt van de stad Bet-Peor.’