De belofte van de Heer
De Heer doet een belofte aan Salomo
1 Salomo was klaar met de bouw van de tempel en het paleis. Hij had alles gebouwd wat hij wilde. 2 Toen kwam de Heer voor de tweede keer in een droom bij hem, net als eerder in Gibeon.
3 De Heer zei tegen Salomo: ‘Ik heb je gebed gehoord. Ik heb een heilige plaats gemaakt van de tempel die jij voor mij gebouwd hebt. De mensen kunnen mij hier altijd vereren. Ik zal altijd goed op deze tempel letten, en ik zal hem altijd beschermen.
4-5 Verder zal ik ervoor zorgen dat er altijd één van jouw nakomelingen koning van Israël zal zijn. Dat heb ik ook aan je vader David beloofd. Maar dan moet je mij wel echt trouw zijn en leven zoals ik het wil, net zoals je vader David dat deed. En je moet precies doen wat ik vraag. Je moet je houden aan al mijn wetten en regels.’
De Heer waarschuwt Salomo
6 De Heer zei verder: ‘Als je dat niet doet, zal ik je straffen. Als jij of je nakomelingen mij verlaten, als jullie andere goden gaan vereren, 7 dan stuur ik alle Israëlieten weg. Ik jaag hen weg uit het land dat ik hun gegeven heb. Dan zullen de andere volken de Israëlieten alleen nog maar uitlachen. En dan wil ik niets meer te maken hebben met mijn heilige tempel.
8 Dan blijft er van die tempel alleen maar een hoop stenen over. Iedereen die daar voorbijkomt, zal beven van angst. De mensen zullen schrikken en vragen: ‘Waarom heeft de Heer de tempel verwoest? Waarom heeft hij het volk weggejaagd?’ 9 Dan krijgen ze dit antwoord: ‘Omdat de Israëlieten de Heer verlaten hebben. Hij is de God die hun voorouders bevrijd heeft uit Egypte. Maar ze zijn andere goden gaan vereren. Daarom heeft de Heer hun deze ellende aangedaan.’’
Salomo’s macht
Salomo beloont koning Chiram
10-14 Salomo had er twintig jaar over gedaan om de tempel en het paleis te bouwen. Koning Chiram van Tyrus had Salomo geholpen. Hij had cederbomen en cipressen aan Salomo gegeven, en heel veel goud, zo veel als Salomo maar wilde. In totaal gaf Chiram 3600 kilo goud aan Salomo.
Salomo gaf Chiram als dank voor zijn hulp twintig steden in Galilea. Maar toen Chiram die steden bezocht, was hij er niet tevreden mee. Hij zei: ‘Wat zijn dat voor steden die je me gegeven hebt, vriend?’ Chiram noemde dat gebied Eres-Kabul, en zo heet het nog steeds.
Salomo laat mensen van andere volken voor zich werken
15 Koning Salomo had mensen van andere volken als slaven voor zich laten werken. Zij hadden eerst de tempel en het paleis gebouwd. Daarna moesten ze bouwen aan het fort Millo, aan de muur om Jeruzalem heen, en aan de steden Hasor, Megiddo en Gezer.
16 Wat Gezer betreft: Die stad was vroeger veroverd door de farao, de koning van Egypte. Hij had de stad in brand gestoken en alle inwoners gedood. Daarna had hij de stad aan zijn dochter gegeven. Het was een cadeau voor haar huwelijk met Salomo.
17 En nu maakte Salomo van Gezer weer een sterke stad. Ook versterkte hij de stad Laag-Bet-Choron, 18 en de steden Baälat en Tamar. Tamar ligt in de woestijn van Juda.
19 Salomo versterkte ook andere steden. Daar kon hij zijn paarden en wagens naartoe brengen, en zijn voorraden bewaren. Hij bouwde alles wat hij wilde, in Jeruzalem, in de Libanon-bergen, en op andere plaatsen in zijn rijk.
20-21 Salomo liet het zware werk doen door mensen die geen Israëlieten waren. Dat waren Amorieten, Hethieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. Die volken woonden nog in het land omdat de Israëlieten hen niet gedood hadden. Hun nakomelingen moesten als slaven voor Salomo werken bij de bouw. En ze zijn altijd slaven gebleven.
De taken van de mannen van Israël
22 De Israëlieten zelf hoefden niet voor Salomo te werken bij de bouw. Zij werkten als soldaat, als dienaar in het paleis, als ambtenaar of als officier van de koning. Of ze hadden de leiding over de strijdwagens en de ruiters. 23 En 550 mannen controleerden het werk van de mensen die bij de bouw werkten.
24 Toen de dochter van de farao vanuit het oude deel van de stad naar het nieuwe paleis verhuisd was, begon Salomo met de bouw van het fort Millo.
25 Toen de tempel klaar was, bracht Salomo drie keer per jaar offers op het altaar dat hij voor de Heer gebouwd had.
Chiram stuurt zeemannen naar Salomo
26 Koning Salomo liet ook schepen bouwen. Dat gebeurde in de buurt van de plaats Elat, in Esjon-Geber. Dat ligt in het land Edom, aan de Rode Zee.
27 Koning Chiram stuurde zijn beste zeemannen naar die schepen toe. Zij moesten samenwerken met de zeemannen van Salomo.
28 De zeemannen gingen met hun schepen naar Ofir. Uit dat land namen ze 12.600 kilo goud voor Salomo mee.
De belofte van de Heer
De Heer doet een belofte aan Salomo
1 Salomo was klaar met de bouw van de tempel en het paleis. Hij had alles gebouwd wat hij wilde. 2 Toen kwam de Heer voor de tweede keer in een droom bij hem, net als eerder in Gibeon.
3 De Heer zei tegen Salomo: ‘Ik heb je gebed gehoord. Ik heb een heilige plaats gemaakt van de tempel die jij voor mij gebouwd hebt. De mensen kunnen mij hier altijd vereren. Ik zal altijd goed op deze tempel letten, en ik zal hem altijd beschermen.
4-5 Verder zal ik ervoor zorgen dat er altijd één van jouw nakomelingen koning van Israël zal zijn. Dat heb ik ook aan je vader David beloofd. Maar dan moet je mij wel echt trouw zijn en leven zoals ik het wil, net zoals je vader David dat deed. En je moet precies doen wat ik vraag. Je moet je houden aan al mijn wetten en regels.’
De Heer waarschuwt Salomo
6 De Heer zei verder: ‘Als je dat niet doet, zal ik je straffen. Als jij of je nakomelingen mij verlaten, als jullie andere goden gaan vereren, 7 dan stuur ik alle Israëlieten weg. Ik jaag hen weg uit het land dat ik hun gegeven heb. Dan zullen de andere volken de Israëlieten alleen nog maar uitlachen. En dan wil ik niets meer te maken hebben met mijn heilige tempel.
8 Dan blijft er van die tempel alleen maar een hoop stenen over. Iedereen die daar voorbijkomt, zal beven van angst. De mensen zullen schrikken en vragen: ‘Waarom heeft de Heer de tempel verwoest? Waarom heeft hij het volk weggejaagd?’ 9 Dan krijgen ze dit antwoord: ‘Omdat de Israëlieten de Heer verlaten hebben. Hij is de God die hun voorouders bevrijd heeft uit Egypte. Maar ze zijn andere goden gaan vereren. Daarom heeft de Heer hun deze ellende aangedaan.’’
Salomo’s macht
Salomo beloont koning Chiram
10-14 Salomo had er twintig jaar over gedaan om de tempel en het paleis te bouwen. Koning Chiram van Tyrus had Salomo geholpen. Hij had cederbomen en cipressen aan Salomo gegeven, en heel veel goud, zo veel als Salomo maar wilde. In totaal gaf Chiram 3600 kilo goud aan Salomo.
Salomo gaf Chiram als dank voor zijn hulp twintig steden in Galilea. Maar toen Chiram die steden bezocht, was hij er niet tevreden mee. Hij zei: ‘Wat zijn dat voor steden die je me gegeven hebt, vriend?’ Chiram noemde dat gebied Eres-Kabul, en zo heet het nog steeds.
Salomo laat mensen van andere volken voor zich werken
15 Koning Salomo had mensen van andere volken als slaven voor zich laten werken. Zij hadden eerst de tempel en het paleis gebouwd. Daarna moesten ze bouwen aan het fort Millo, aan de muur om Jeruzalem heen, en aan de steden Hasor, Megiddo en Gezer.
16 Wat Gezer betreft: Die stad was vroeger veroverd door de farao, de koning van Egypte. Hij had de stad in brand gestoken en alle inwoners gedood. Daarna had hij de stad aan zijn dochter gegeven. Het was een cadeau voor haar huwelijk met Salomo.
17 En nu maakte Salomo van Gezer weer een sterke stad. Ook versterkte hij de stad Laag-Bet-Choron, 18 en de steden Baälat en Tamar. Tamar ligt in de woestijn van Juda.
19 Salomo versterkte ook andere steden. Daar kon hij zijn paarden en wagens naartoe brengen, en zijn voorraden bewaren. Hij bouwde alles wat hij wilde, in Jeruzalem, in de Libanon-bergen, en op andere plaatsen in zijn rijk.
20-21 Salomo liet het zware werk doen door mensen die geen Israëlieten waren. Dat waren Amorieten, Hethieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. Die volken woonden nog in het land omdat de Israëlieten hen niet gedood hadden. Hun nakomelingen moesten als slaven voor Salomo werken bij de bouw. En ze zijn altijd slaven gebleven.
De taken van de mannen van Israël
22 De Israëlieten zelf hoefden niet voor Salomo te werken bij de bouw. Zij werkten als soldaat, als dienaar in het paleis, als ambtenaar of als officier van de koning. Of ze hadden de leiding over de strijdwagens en de ruiters. 23 En 550 mannen controleerden het werk van de mensen die bij de bouw werkten.
24 Toen de dochter van de farao vanuit het oude deel van de stad naar het nieuwe paleis verhuisd was, begon Salomo met de bouw van het fort Millo.
25 Toen de tempel klaar was, bracht Salomo drie keer per jaar offers op het altaar dat hij voor de Heer gebouwd had.
Chiram stuurt zeemannen naar Salomo
26 Koning Salomo liet ook schepen bouwen. Dat gebeurde in de buurt van de plaats Elat, in Esjon-Geber. Dat ligt in het land Edom, aan de Rode Zee.
27 Koning Chiram stuurde zijn beste zeemannen naar die schepen toe. Zij moesten samenwerken met de zeemannen van Salomo.
28 De zeemannen gingen met hun schepen naar Ofir. Uit dat land namen ze 12.600 kilo goud voor Salomo mee.